ECLI:NL:RBZWB:2025:6489
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Onbevoegdheid van de belastingrechter bij verrekening van belastingaanslagen
Op 29 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de ontvanger van de Belastingdienst. De ontvanger had op 3 mei 2025 een mededeling verzonden over de verrekening van een terug te ontvangen bedrag op de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2020 met te betalen bedragen op de aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2018 en 2019. De belanghebbende maakte bezwaar tegen deze verrekening en stelde beroep in wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar.
De rechtbank verklaarde zich echter kennelijk onbevoegd om de zaak te behandelen. Dit oordeel is gebaseerd op artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dat de rechtbank in staat stelt om zonder zitting uitspraak te doen. De belastingrechter is in principe niet bevoegd om te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de Invorderingswet (IW). De rechtbank concludeerde dat de beslissing tot verrekening niet onder de uitzonderingen valt die in de regelgeving zijn gemaakt. Hierdoor kon er geen beroep bij de belastingrechter worden ingesteld, en ook niet wegens het niet tijdig beslissen door de ontvanger.
De rechtbank benadrukte dat geschillen over verrekeningen van bedragen voorgelegd moeten worden aan de burgerlijke rechter. Aangezien de belastingrechter niet bevoegd was, kwam de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. De belanghebbende had bovendien geen griffierecht betaald, waardoor de rechtbank geen aanleiding zag om griffierecht terug te betalen. De rechtbank verklaarde zich derhalve onbevoegd.