4.2.Het begrip ‘evenwichtige toedeling’ is in het Bkl niet nader omschreven. Het bevoegd gezag heeft beleidsruimte om in te vullen wat een evenwichtige toedeling is. Beoogd is om aan te sluiten bij het criterium ‘goede ruimtelijke ordening’ dat gold onder de Wet ruimtelijke ordening en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening of weigering van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
Wat is het standpunt van het college?
5. Het college heeft zich in het bestreden besluit, onder verwijzing naar het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften (de commissie), op het standpunt gesteld dat het in dit geval een nieuwe activiteit betreft op het perceel, waarvoor planologisch nog geen toestemming bestond. De nevenactiviteiten zullen plaatsvinden in een bestaande schuur (‘ [naam schuur] ’), die direct grenst aan het perceel van derde-belanghebbenden. De aard van de activiteiten - zoals het houden van workshops, proeverijen en barbecues - brengt met zich dat sprake is van regelmatige aanwezigheid van personen op korte afstand van een gevoelige functie (de woning). Het primaire besluit tot verlening van de omgevingsvergunning bevatte echter niet voldoende inzicht in de feitelijke impact hiervan op de leefomgeving van derde-belanghebbenden.
Daarnaast stelt het college dat in het geluidsonderzoek ten onrechte is uitgegaan van de huidige situering van de woning van derde-belanghebbenden, terwijl volgens vaste jurisprudentiemoet worden uitgegaan van de maximale planologische mogelijkheden van hun perceel. Nu het bouwvlak van de woning het gehele perceel beslaat, had ook een situering dichter bij de schuur in de beoordeling moeten worden betrokken. Daarmee is het woon- en leefklimaat ontoereikend en onvolledig beoordeeld, zo stelt het college.
Verder is het college in bezwaar gebleken dat het verkeersaspect onvoldoende is onderbouwd. Het primaire besluit ging uit van een aanname dat 50% van de bezoekers met de auto zou komen, zonder dat dit cijfermatig was onderbouwd of was afgestemd op relevante CROW-richtlijnen. Daardoor is volgens het college onvoldoende duidelijk of de parkeerbehoefte op het terrein van eiseres kan worden opgevangen en wat de effecten op de verkeersveiligheid in de omgeving zijn.
Gelet op het advies van de commissie en bovenstaande heeft het college geconcludeerd dat geen sprake is van een goede ruimtelijke inpasbaarheid en een evenwichtige toedeling van functies locaties. Omdat een aanvaardbaar woon- en leefklimaat voor omwonenden niet voldoende is aangetoond en er sprake is van een onvolledige onderbouwing van de milieueffecten en verkeersaspecten, heeft het college besloten om de gevraagde omgevingsvergunning met het bestreden besluit alsnog te weigeren.
Wat is het standpunt van eiseres?
6. Eiseres voert aan dat het bestreden besluit van het college onzorgvuldig tot stand is gekomen en dat daarin onvoldoende rekening wordt gehouden met haar belangen. Verder voert zij aan dat het bestreden besluit afwijkt van het eerder door het college ingenomen standpunt dat het de gevraagde nevenactiviteiten wil vergunnen en dat deze niet in strijd zijn met een goed woon- en leefklimaat, en dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd.
Eiseres voert aan dat het college stelt het advies van de commissie over te nemen. Dat advies is om het primaire besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen. Het advies van de commissie luidt niet om de aanvraag alsnog te weigeren. Eiseres is van mening dat het college over alle informatie beschikt om de door de commissie aangegeven onvolkomenheden in het primaire besluit te repareren.
Ten eerste gaat de commissie uit van de verkeerde aanname dat ‘ [naam schuur] ’ alleen wordt gebruikt voor opslag. ‘ [naam schuur] ’ is namelijk vergund als onderdeel van het vleeskalverenbedrijf. Feitelijk wordt ‘ [naam schuur] ’ al gebruikt voor hobbymatige activiteiten die vergelijkbaar zijn met de aangevraagde nevenactiviteiten. Het gebruik wordt volgens eiseres dus niet intensiever.
Ten tweede stelt de commissie dat het college niet zonder duidelijke motivering had mogen instemmen met het feit dat met het feit dat is gerekend dat 50% van de bezoekers met de auto komt. Ook dit motiveringsgesprek is eenvoudig te repareren alleen door de tekst van de motivering in een nieuw besluit aan te passen. Het college had er voor kunnen kiezen om niet 50%, maar de CROW-normen voor parkeren bij het vloeroppervlak van de activiteiten als uitgangspunt te nemen. Ook die aantallen parkeerplaatsen kunnen zonder enig probleem op eigen terrein worden gerealiseerd. Het is zelfs zo dat, al zouden alle bezoekers met de auto komen (dus 100%), er dan nog op het eigen terrein voldoende ruimte is om te parkeren.
Ten derde stelt de commissie dat bij het berekenen van de geluidsniveaus is uitgegaan van de feitelijk aanwezige woning van derde-belanghebbenden en niet van de maximale planologische mogelijkheden van het perceel (bouwen tot twee meter van de perceelsgrens). Volgens eiseres is het eenvoudig om in het kader van het aangeleverde akoestisch rapport de puntbronnen van de woning van derde-belanghebbenden in de bijlage van het akoestisch rapport richting het terras van ‘ [naam schuur] ’ te verschuiven naar twee meter van de perceelsgrens conform de maximaal planologische situatie.
Eiseres concludeert dat de stelling van het college dat onvoldoende zou zijn aangetoond dat er kan worden voldaan aan een goed woon- en leefklimaat niet juist is. Het is mogelijk alleen onvoldoende concreet vastgelegd in de motivering van de omgevingsvergunning.
7. Aanvullend heeft eiseres erop gewezen dat op 6 februari 2025 het ‘ [naam bestemmingsplan] ’ is vastgesteld. Dat plan kent aan het gehele perceel [adres 3] van derde-belanghebbenden de dubbelbestemming ‘Waarde-Archeologie 2’ toe. Uit dat plan blijkt dat bij vervangende nieuwbouw van de woning [adres 3] , deze gebouwd dient te worden op de bestaande fundering en daarmee op de plaats waar deze feitelijk aanwezig is. Deze bestemming heeft voorrang op de andere daar voorkomende enkelbestemming. Als derde-belanghebbenden de woning of een ander gebouw zouden willen (her)bouwen op een locatie anders dan de huidige fundering, dan zullen zij daarvoor een aanvraag voor een omgevingsplanactiviteit (opa) of een bopa moeten indienen. Daarbij zal de aanvraag getoetst moeten worden aan het criterium van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Het college had daarom rekening moeten houden met enerzijds de regels uit het parapluplan en anderzijds met de jurisprudentie dat niet alleen bij een bopa maar ook bij een opa moet worden getoetst of sprake is van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties.
Uit het voorgaande volgt dat de toets van het geluid in het akoestisch rapport behorende bij de eerder verleende omgevingsvergunning wel uitgaat van de maximaal planologische mogelijkheden, namelijk van de woning op de huidige fundering. Een toets die uitgaat van verplaatsing van de woning tot twee meter van de perceelsgrens hoeft daarom niet te worden uitgevoerd, zo stelt eiseres.
Ten aanzien van het aspect parkeren heeft eiseres een berekening van de parkeerbehoefte op grond van het parkeerbeleidvan de gemeente gemaakt en ingediend.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht een bestuurlijke lus toe te passen en het college een termijn te bieden om een herstelbesluit te nemen, zodat het geschil finaal beslecht kan worden en de schade van eiseres, vanwege het intussen niet kunnen uitoefenen van de nevenactiviteiten, beperkt blijft.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. De rechtbank is met eiseres van oordeel dat het bestreden besluit onzorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals ook de voorzieningenrechter in zijn mondelinge uitspraak van 15 mei 2025 heeft overwogen, had van het college een actievere houding verwacht mogen worden ten aanzien van de gebreken in het primaire besluit. De door de commissie geconstateerde tekortkomingen aan de vergunningverlening hadden moeten leiden tot een houding van het college om die gebreken zo mogelijk te herstellen. Het Bkl verwacht immers een actievere beoordeling van het bevoegde gezag.Het college moet actiever zijn bij de beoordeling van een aanvraag voor een omgevingsvergunning voor een bopa. Dat geldt niet alleen voor de fase van de vergunningverlening maar doet zich ook voor in de bezwaarfase.
Volgens ook de vaste jurisprudentievan vóór inwerkingtreding van de Ow en het Bkl, die naar het oordeel van de rechtbank nog steeds geldt, is het college gerechtigd en in bepaalde gevallen zelfs verplicht om de indiener van een aanvraag in de gelegenheid te stellen zijn aanvraag zodanig te wijzigen of aan te vullen, dat geconstateerde beletselen voor het verlenen van de vergunning worden weggenomen. Daarbij zal het moeten gaan om wijzigingen van ondergeschikte aard, waarvoor geen nieuwe aanvraag is vereist.
In dit geval heeft het college tot het ontvangen van het advies van de commissie steeds gesteld dat met het verlenen van de aangevraagde omgevingsvergunning onder voorschriften werd voldaan aan het vereiste van een evenwichtige toedeling van functies aan locaties. Na het ontvangen van het advies van de commissie, waarin een aantal tekortkomingen aan de omgevingsvergunning werden gesignaleerd, stelde het college zich ineens op het standpunt dat vergunningverlening niet meer mogelijk was en heeft het de eerder verleende omgevingsvergunning herroepen. Daar tegenover staat dat het college tegen de gemachtigde van eiseres, op de zitting bij de voorzieningenrechter, en op de zitting van de rechtbank heeft geuit in beginsel nog steeds positief te staan tegenover het verlenen van een omgevingsvergunning voor het uitoefenen van de nevenactiviteiten op deze locatie.
De rechtbank overweegt dat de bezwaarfase bedoeld is voor een volledige heroverweging van het primaire besluit en het repareren van eventuele gebreken. De stelling van het college op zitting dat er teveel fundamentele gebreken waren, zodat de bezwaarfase zich daar niet voor leende, volgt de rechtbank niet. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken dat het college de grenzen van artikel 7:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te buiten was gegaan als het eiseres wel de gelegenheid had geboden om een nadere onderbouwing te geven. Dat eiseres al meerdere kansen gehad zou hebben gedurende de bezwaarfase, maakt dat niet anders. In het advies van de commissie kwam immers pas tot uitdrukking wat er nog ontbrak en hiervan had het college werk kunnen en moeten maken.