ECLI:NL:RBZWB:2025:6535

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
30 september 2025
Publicatiedatum
30 september 2025
Zaaknummer
02-020245-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot brandstichting en brandstichting bij een café in Breda

Op 30 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting en brandstichting bij een café in Breda. De verdachte, geboren in 2006, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J.P.M. Mooren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 16 september 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.A.M. Dekkers, en de verdediging hun standpunten presenteerden. De tenlastelegging werd gewijzigd, en de rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank concludeerde dat de verdachte op 19 januari 2025 een poging tot brandstichting had gepleegd bij het café, maar sprak hem vrij van het primair tenlastegelegde feit van voltooide brandstichting, omdat er geen forensisch bewijs was van brandschade. Echter, op 17 januari 2025 had de verdachte opzettelijk brand gesticht, wat wel wettig en overtuigend bewezen kon worden. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 24 maanden op, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en wees de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toe. De rechtbank oordeelde dat er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel was geweest, en verklaarde de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering voor materiële schade, maar kende wel een schadevergoeding van € 2.000,00 toe voor immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-020245-25
Vonnis van de meervoudige kamer van 30 september 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2006,
wonende op het adres [adres 1] ,
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 16 september 2025 waarbij de officier van justitie mr. M.A.M. Dekkers en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering.
De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
Feit 1:op 19 januari 2025 brand heeft gesticht aan het pand van café [café] , dan wel dat hij dat heeft geprobeerd;
Feit 2:op 17 januari 2025 brand heeft gesticht aan het pand van café [café] , dan wel dat hij dat heeft geprobeerd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het onder feit 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden. In het dossier zit een beschrijving van de beelden en verdachte heeft een bekennende verklaring afgelegd. Wel dient vrijspraak te volgen voor het onderdeel levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen.
Ook het onder feit 2 primair tenlastegelegde acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Op grond van de beelden in het dossier, de zendmastgegevens en de aangetroffen berichten in de telefoon van verdachte, kan worden geconcludeerd dat verdachte dit feit heeft begaan. Wel dient vrijspraak te volgen voor het onderdeel levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor personen.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair tenlastegelegde feit kan komen. Voor het subsidiair tenlastegelegde feit heeft verdachte een duidelijke verklaring afgelegd over zijn betrokkenheid en refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 2 is er volgens de verdediging onvoldoende wettig en overtuigend bewijs zodat niet tot een veroordeling kan worden gekomen. De verdediging verzoekt om verdachte vrij te spreken van zowel het primaire als het subsidiaire tenlastegelegde feit.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
Bekennende verklaring
Verdachte heeft verklaard dat hij in de (vroege) ochtend van 19 januari 2025 naar het pand van café [café] (hierna: [café] ) aan de [adres 2] is gegaan. Daar heeft hij met een hamer de ruiten van het pand kapot geslagen, vervolgens heeft hij een fles met brandbare stof (molotovcocktail) aangestoken en deze tegen de muur van het pand aangegooid om brand te stichten.
De rechtbank stelt vast dat verdachte op 19 januari 2025 opzet had om brand te stichten en dat na het gooien van de molotovcocktail tegen de muur van het pand van [café] vlammen te zien zijn. Het dossier bevat echter geen forensische rapportage waaruit blijkt van brandschade aan het pand en dit blijkt ook niet uit de aangifte. Het vuur is voorts uit zichzelf gedoofd. De rechtbank komt op grond hiervan tot het oordeel dat geen sprake is van een voltooide brandstichting en zal verdachte van het primair tenlastegelegde vrijspreken. Wel kan wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot brandstichting, zoals subsidiair ten laste is gelegd.
De rechtbank is met de officier van justitie en de verdediging voorts van oordeel dat van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel geen sprake is geweest. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Feit 2
De rechtbank stelt vast dat er op 17 januari 2025 om 04.48 uur brand is geweest bij het pand van [café] . Door deze brand is er schade ontstaan in het pand van [café] . Na onderzoek blijkt dat de brand ontstaan is door het gebruik van zogenoemde molotovcocktails. Verdachte ontkent zijn betrokkenheid.
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de primair tenlastegelegde brandstichting op 17 januari 2025. De rechtbank overweegt daartoe als volgt:
Modus operandi
In het dossier zitten camerabeelden van de brandstichtingen op 17 en op 19 januari 2025. Op deze beelden is een slank persoon zichtbaar die donkere kleding draagt, witte handschoenen en een gezicht bedekkende muts (balaclava). Bij beide brandstichtingen wordt met een hamer hetzelfde raam aan de zijkant van het pand ingeslagen. Daarbij wordt een zogenoemde molotovcocktail, te weten een fles met een brandbaar middel, gebruikt.
De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van een soortgelijke modus operandi ten aanzien van de feiten 1 en 2. De manier van handelen komt nagenoeg met elkaar overeen. Daarnaast vertoont de persoon die op de beelden te zien is, sterke gelijkenissen in fysieke kenmerken, postuur en kledij.
Zendmastgegevens
Verdachte bleek tijdens zijn aanhouding twee telefoons op zak te hebben. Door de digitale recherche is de inhoud van deze telefoons veiliggesteld. Uit de data op deze telefoons bleek dat onder andere een Apple iPhone 12 mini met telefoonnummer + [telefoonnummer] en IMEI-nummer [nummer] een telefoon van verdachte was. Uit onderzoek naar de zendmastgegevens is naar voren gekomen dat eerder genoemd telefoonnummer op
17 januari 2025 om 04.46 uur voorkomt op de mast waarvan het dekkingsgebied de [adres 2] is, waar [café] gevestigd is. De woning van verdachte ligt buiten het dekkingsgebied van deze mast. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte ten tijde van de brandstichting op 17 januari 2025 niet op zijn woonadres aanwezig was, maar zich in de buurt van de [adres 2] bevond.
Telefoon van verdachte
In de Apple iPhone 12 mini zijn berichten aangetroffen van en naar contacten die in de telefoon opgeslagen stonden als “mama” en “papa”. In de berichten werd door de moeder van verdachte gevraagd waar hij was en werd aangegeven dat zijn vader de bus nodig had. Verdachte gaf hierop om 05.12 uur aan dat hij de bus al had weggezet. Ook de vader van verdachte vroeg zich af waar hij was en noemde daarbij specifiek de naam [verdachte] , de voornaam van verdachte.
Uit de berichten leidt de rechtbank af dat verdachte niet thuis was op vroege ochtend van
17 januari 2025 en dat de telefoon op dat moment bij verdachte in gebruik was.
Verder werden in deze telefoon van verdachte Snapchatgesprekken aangetroffen met berichten die verstuurd zijn op 17 januari 2025. De berichten bleken te zijn verstuurd met een Snapchataccount met de naam “
[accountnaam 1]”. De rechtbank constateert dat dit Snapchataccount is aangetroffen op de telefoon die in bezit was van verdachte en waarmee hij diezelfde avond met zijn ouders contact heeft gehad. Voor de rechtbank staat dan ook vast dat het Snapchataccount “
[accountnaam 1]” toebehoort aan verdachte.
Vanuit het Snapchataccount “
[accountnaam 1]” zijn in de nacht/vroege ochtend van 17 januari 2025 onder andere de volgende berichten verstuurd:
03:44:49: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 2] ” - “Heb je bivi”
03:45:39: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 2] ” - “5min ga k bewegen”
03:45:43: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 2] ” - “Ga eerst langs shell”
En in de middag van 17 januari 2025 de volgende berichten:
13:16:21: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 3] ” - “Wou zeggen als je vaker van die klusjes hebt moet je me cc dan ga k en dan geef k je ook je deel”
13:17:16: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 3] ” - “Ja wlh je moet me cc neef’
13:17:24: Bericht aan Snapchat contact “ [accountnaam 3] ” - “Doe zulke dingen met liefde”
Ook is er op de telefoon een video aangetroffen waarop te zien is dat vanuit een rijdend voertuig, [café] gefilmd wordt inclusief het raam waar de brand is gesticht. De tijdsstempel van de still van deze video betreft 17 januari 2025 om 13.30 uur (zijnde de middag na de brand). Op de video is ook een manspersoon te zien. Tijdens zijn verhoor bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij deze video zelf gemaakt heeft en dat de manspersoon zijn vriend [getuige] betreft. Volgens verdachte is deze video echter pas op 18 januari 2025 gemaakt. Aangever [slachtoffer 1] heeft de beelden van zijn camerasysteem bekeken. Daaruit blijkt dat op 17 januari 2025 om 13.30 uur een voertuig voorzien van kenteken [kenteken] langs het pand rijdt. Na onderzoek in de politiesystemen bleek dit voertuig te naam gesteld te zijn op getuige [getuige] . Door de politie is geverbaliseerd dat het voertuig volgens de tijdstempel van de opgenomen beelden op 17-01-2025 om 13.30 uur voorbij het café kwam gereden. Hierdoor kan worden aangenomen dat de opgeslagen tijd van het videofragment op het toestel van verdachte kloppend is.
Verdachte heeft ter zitting geen nadere verklaring willen geven over de video en de berichten via het Snapchataccount “
[accountnaam 1]” die zijn aangetroffen op de bij hem inbeslaggenomen telefoon. Ook verdere vragen hierover heeft verdachte geweigerd te beantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank kan het niet anders dan dat verdachte deze video zelf heeft gemaakt op 17 januari 2025.
Gelet op het al het voorgaande in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is die zichtbaar is op de beelden van zowel 19 januari 2025 als 17 januari 2025 en dus ook de brand heeft gesticht op 17 januari 2025. Daarmee wordt de verklaring van verdachte, dat hij op 18 januari 2025 gedwongen zou zijn door twee mannen om brand te stichten, ontkracht. Los van het feit dat deze verklaring van verdachte op geen enkele wijze ondersteund wordt.
Ten aanzien van feit 2 is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een voltooide brandstichting. Op 17 januari 2025 zijn vlammen ontstaan in het pand van [café] . Door deze brand is ook brandschade ontstaan aan goederen die zich in het pand van [café] bevonden. Uit het forensisch onderzoek naar de brand op 17 januari 2025 blijkt dat de brand zich niet heeft kunnen onderhouden waardoor grotere schade aan het pand en belendende objecten uitgebleven is. Op basis van de bewijsmiddelen kan naar het oordeel van de rechtbank wettig en overtuigend bewezen worden dat door de brand op 17 januari 2025 gemeen gevaar voor goederen te duchten was.
Met de verdediging en de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat ook in dit geval geen sprake van te duchten levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel. Ten tijde van de brand waren er in het pand geen andere personen aanwezig. De rechtbank zal verdachte dan ook partieel vrijspreken van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zowel gepoogd heeft brand te stichten (feit 1 subsidiair) als opzettelijk brand heeft gesticht (feit 2 primair), zoals tenlastegelegd, waarbij gemeen gevaar voor goederen, te weten het pand en de (daarin) nabijgelegen goederen, is ontstaan.
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair
op 19 januari 2025 te Breda ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan en in een pand gelegen aan de [adres 2] , terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en goederen in dat pand te duchten was, aldaar de gevel en het raam van dat pand in aanraking heeft gebracht met open vuur en brandbaar materiaal terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2. primair
op 17 januari 2025 te Breda opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met glazen flessen gevuld met gasolie (zogenaamde molotov cocktails), en deze in het pand gelegen aan de [adres 2] te gooien, en daarvan gemeen gevaar voor dat pand of de in
datpand en zich in de nabijheid van
datpand aanwezige goederen, te duchten was.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte ten aanzien van de feiten 1 en 2 primair op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt om ten aanzien van feit 1 subsidiair een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen gelijk aan de duur van en met aftrek van het voorarrest. Daarnaast verzoekt de verdediging een taakstraf, al dan niet maximaal, op te leggen. Indien de rechtbank daartoe aanleiding ziet kan een voorwaardelijke gevangenisstraf worden opgelegd. Tot slot verzoekt de verdediging onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 2025 (ECLI:NL:HR:2025:987, r.o. 5.3.5) tot hernieuwde schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte, voor onbepaalde duur.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de bewezen verklaarde feiten, de omstandigheden waaronder deze feiten zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich door het gooien van molotovcocktails schuldig gemaakt aan (poging) brandstichting op 17 en 19 januari 2025 aan het pand van café [café] aan de [adres 2] te Breda. Beide feiten hebben in de vroege ochtend plaatsgevonden. Dat het beperkt is gebleven tot alleen materiële schade in en aan het pand en er geen levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor andere personen te duchten is geweest, is niet aan verdachte te danken. Dit komt vooral door de veiligheidsmaatregelen die na de eerste brand zijn genomen ten aanzien van het pand. Ter zitting heeft [slachtoffer 1] in zijn spreekrechtverklaring op indringende wijze kenbaar gemaakt hoezeer deze gebeurtenissen zijn leven en indirect dat van zijn gezin en de werknemers van het café tot op de dag van vandaag hebben beïnvloed. De rechtbank rekent verdachte dit alles aan.
De rechtbank rekent het verdachte verder aan dat hij ter zitting geen openheid van zaken heeft willen geven over de motieven voor de brandstichting noch over wie hem daartoe de opdracht zou hebben gegeven. Zijn verklaring dat hij op 18 januari 2025 onder druk is gezet door een aantal voor hem onbekende personen om op 19 januari 2025 brand te gaan stichten is immers evident niet juist nu hij op 17 januari 2025 al brand heeft gesticht. Zaken als onderhavige betreffen ernstige feiten die een grote impact kunnen hebben op de maatschappij en vragen om nadere uitleg.
Persoon en persoonlijke omstandigheden van de verdachte
De rechtbank heeft acht geslagen op het strafblad van verdachte, waaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 8 september 2025. Verdachte is jongvolwassen, heeft een baan en er komen geen problemen op de leefgebieden naar voren. Volgens de reclassering functioneert en handelt verdachte verstandelijk gezien conform zijn kalenderleeftijd en is hij in staat de gevolgen van zijn gedrag te overzien. Een noodzaak voor de toepassing van specifieke interventie of toezicht is niet gebleken. Volgens de reclassering zijn er dan ook geen indicaties die pleiten voor toepassing van het jeugdstrafrecht. De reclassering adviseert daarom het volwassenenstrafrecht toe te passen. De rechtbank kan zich vinden in dit advies en zal dit daarom volgen. De rechtbank tilt er zwaar aan dat verdachte, weliswaar ten tijde van de gepleegde feiten pas 18 jaar oud, ondanks zijn stabiele levenssituatie is overgegaan tot het plegen van deze feiten en hiervoor geen verklaring geeft. Dit baart de rechtbank ernstig zorgen.
Straf
Bij de bepaling van de strafmaat houdt de rechtbank, naast het voorgaande, rekening met straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd.
Alles afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden met aftrek van voorarrest passend en geboden. De rechtbank ziet vanuit generaal preventief oogpunt geen ruimte voor een andere of lichtere sanctie. Evenmin is er aanleiding om een deel van de straf voorwaardelijk op te leggen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Verzoek tot schorsing voorlopige hechtenis
De verdediging heeft ter zitting een verzoek gedaan tot schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde duur. De voorlopige hechtenis is bij beschikking van het hof van 17 april 2025 geschorst onder bijzondere voorwaarden met ingang van 18 april 2025 om 10:00 en tot op de dag van de einduitspraak in eerste aanleg. Volgens de verdediging gaat het sinds de schorsing van de voorlopige hechtenis goed met verdachte en is het aflopen van de schorsing gelet op alle omstandigheden niet noodzakelijk. De rechtbank ziet op dit moment gelet op de ernst van de feiten en bij afweging van de belangen van verdachte geen aanleiding om over te gaan tot de schorsing van de voorlopige hechtenis voor onbepaalde duur. De rechtbank zal het verzoek van de verdediging dan ook afwijzen en niet overgaan tot een (nieuwe) schorsing.

7.De vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert een schadevergoeding van € 27.120,79, bestaande uit een bedrag van € 24.370,79 aan materiële schade en € 2.750,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert hij vergoeding van advocaatkosten voor een bedrag van € 6.411,50.
Materiële schade
De verdediging heeft de materiële schade betwist. De rechtbank stelt vast dat er onduidelijkheid bestaat over de bestaande constructie van pachter en verpachter met betrekking tot het pand van [café] , nu de onderliggende overeenkomsten niet in zijn geheel zijn overgelegd. Dit leidt tot onduidelijkheid over de vraag wie de schade heeft geleden, temeer nu ter onderbouwing van de materiële schade tevens facturen zijn overgelegd van andere bij het pand betrokken partijen.
De rechtbank is van oordeel dat een verantwoorde en zorgvuldige behandeling en beoordeling van de vordering van de benadeelde partij nader onderzoek vergt, en dat dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij zal daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in deze vordering. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 2.750,00 aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte de tenlastegelegde feiten heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden. Gelet op de onderbouwing en de bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, acht de rechtbank vergoeding van een bedrag van € 2.000,00 billijk en toewijsbaar. Deze schade staat ook in een voldoende verband met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit.
Voor het overige is de rechtbank van oordeel dat feiten en omstandigheden die tot toewijzing van het gevorderde bedrag zouden kunnen leiden op dit moment niet voldoende vast staan. Mede gelet op de gemotiveerde betwisting daarvan door de verdediging is verdere behandeling van dat deel van de vordering aangewezen. De rechtbank zal de benadeelde partij voor het overige gedeelte van zijn vordering niet-ontvankelijk verklaren. Dat deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Wettelijke rente en schadevergoedingsmaatregel
Tevens zal de gevorderde wettelijke rente worden toegewezen vanaf het moment dat de schade is ontstaan, te weten 17 januari 2025.
De rechtbank zal daarnaast de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.(vul naam in van de benaddelde partij met alleen voorletters)
Proceskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 6.411,50 aan gemaakte advocaatkosten.
De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat de proceskosten van de benadeelde partij worden vastgesteld overeenkomstig het toepasselijke liquidatietarief en ziet in deze zaak geen aanleiding om hiervan af te wijken. Gelet op de hoogte van de totale vordering is de rechtbank van oordeel dat voor de vaststelling van de vergoeding van proceskosten het ‘liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven’ als uitgangspunt gehanteerd dient te worden. Nu de totale vordering € 27.120,79 bedraagt, zal de rechtbank tarief III hanteren voor zaken die betrekking hebben op een geldswaarde van € 20.000,- tot € 40.000,-. In dit tarief wordt ieder punt gewaardeerd op € 786,00. De rechtbank heeft de berekening van de verrichte werkzaamheden gewaardeerd op 2 punten, namelijk het indienen van de vordering (1 punt) en één zittingsdag (1 punt). De rechtbank zal daarom een bedrag van € 1.572,00 aan proceskosten toewijzen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 45, 57, 157 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het primair ten laste gelegde onder 1;
feit 1 subsidiair en feit 2 primair;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1 subsidiair:poging tot brandstichting, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
feit 2 primair:opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van materiële schade en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van € 2.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering ten aanzien van immateriële schade niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1] , € 2.000,00 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente, vanaf 17 januari 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 30 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
- veroordeelt verdachte in de kosten die de benadeelde partij voor rechtsbijstand heeft gemaakt, te weten € 1.572,00;
- wijst de vordering voor zover deze ziet op de kosten van rechtsbijstand voor het overige af;
Voorlopige hechtenis
- wijst af het verzoek tot schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door mr. D.H. Hamburger, voorzitter,
en mr. V.M. Schotanus en mr. R. de Jong, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A. van Krevel en mr. M.H.F. van Klaveren, griffiers,
en is uitgesproken ter de openbare zitting op 30 september 2025.
Bijlage I: De gewijzigde tenlastelegging
1. primair
hij op of omstreeks 19 januari 2025 te Breda, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere (glazen) flessen gevuld met motorbenzine, althans een brandbare stof (zogenaamde molotov cocktails), en die/deze op/tegen/in de richting van de voorgevel en/of ruit(en) van het pand gelegen op/aan de [adres 2] te gooien, en daarvan:
- gemeen gevaar voor dat pand of de in pand en/of zich in de nabijheid van die pand/aangrenzende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand en/of zich in de nabijheid van het pand en/of aangrenzende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair
hij op of omstreeks 19 januari 2025 te Breda, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan en/of in een pand gelegen aan de [adres 2] , althans een pand terwijl daarvan
- gemeen gevaar voor dat pand en/of goederen in dat pand en/of omliggende panden en/of goederen in omliggende panden, in ieder geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander, te weten [slachtoffer 2] en/of personen die in dat pand en/of omliggende panden aanwezig waren te duchten was aldaar de gevel en/of het raam van dat pand in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of brandbaar materiaal terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2. primair
hij op of omstreeks 17 januari 2025 te Breda, althans in Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht door open vuur in aanraking te brengen met een of meerdere (glazen) flessen gevuld met gasolie, althans een brandbare stof (zogenaamde molotov cocktails), en die/deze op/tegen/in de richting van de voorgevel en/of ruit(en) van het pand gelegen op/aan de [adres 2] te gooien, en daarvan:
- gemeen gevaar voor dat pand of de in pand en/of zich in de nabijheid van die pand/aangrenzende percelen aanwezige goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand en/of zich in de nabijheid van het pand en/of aangrenzende percelen bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was;
(art 157 ahf/sub t Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
hij op of omstreeks 17 januari 2025 te Breda, althans in Nederland ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten aan en/of in een pand gelegen aan de [adres 2] , althans een pand terwijl daarvan gemeen gevaar voor dat pand en/of goederen in dat pand en/of omliggende panden en/of goederen in omliggende panden, in ieder geval gemeen gevaar voor goederen, en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was aldaar de gevel en/of het raam van dat pand in aanraking heeft gebracht met open vuur en/of brandbaar materiaal terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 157 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht, art 157 ahf/sub 2 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)