ECLI:NL:RBZWB:2025:658

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
BRE 24/5304
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar tegen WOZ-beschikking en aanslag OZB

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 februari 2025, wordt het beroep van de belanghebbende behandeld, die zich richt tegen het niet tijdig beslissen door de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland op zijn bezwaar tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB 2023. De belanghebbende had op 27 februari 2023 bezwaar gemaakt, maar de heffingsambtenaar heeft hierop geen tijdig besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft gereageerd. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen en legt een dwangsom op van € 50 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. Tevens wordt vastgesteld dat de heffingsambtenaar als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom van € 1.442 heeft verbeurd. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar ook in de proceskosten van de belanghebbende, die zijn vastgesteld op € 113,38. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/5304
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 februari 2025 in de zaak tussen
[belanghebbende], uit [plaats] , belanghebbende
(gemachtigde: [gemachtigde] , verbonden aan [bedrijf] ),
en
de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland,de heffingsambtenaar.

1.Inleiding

1.1.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld omdat de heffingsambtenaar geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan ten aanzien van het bezwaar van 27 februari 2023 tegen de WOZ-beschikking en de aanslag OZB 2023 inzake het object [adres] te [plaats] .
1.2.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

2.Beoordeling door de rechtbank

Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
2.1.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder meer) in artikel 6:12 van de Awb.
2.2.
De beslistermijn voor het doen van een uitspraak op bezwaar in zaken als deze is geregeld in artikel 236 van de Gemeentewet. Volgens het tweede lid van dit artikel moet de heffingsambtenaar in dit geval op het bezwaarschrift beslissen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. Het bezwaarschrift is ingediend op 27 februari 2023. Dat betekent dat de beslistermijn is geëindigd op 31 december 2023.
2.3.
Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij brief van 22 januari 2024 in gebreke gesteld. Belanghebbende heeft op 25 juni 2024, ruimschoots meer dan twee weken nadat hij de heffingsambtenaar in gebreke heeft gesteld, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar.
2.4.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar niet heeft gereageerd op meerdere verzoeken van de rechtbank (26 juni 2024 en 16 juli 2024) om te reageren ten aanzien van het beroep niet tijdig beslissen.
2.5.
Omdat, voor zover bij de rechtbank bekend, de heffingsambtenaar nog steeds geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de heffingsambtenaar dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de heffingsambtenaar dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. De rechtbank bepaalt voorts met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de heffingsambtenaar een dwangsom van € 50 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
2.6.
Belanghebbende heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. Dat staat in artikelen 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
2.7.
De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar na de ingebrekestelling niet binnen twee weken nadien een besluit heeft genomen op het bezwaar en dat inmiddels meer dan 42 dagen zijn verstreken. Ook de termijn van artikel 4:18, eerste lid van de Awb is inmiddels verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de heffingsambtenaar inmiddels het maximale bedrag van € 1.442,- heeft verbeurd.

3.Conclusie en gevolgen

3.1.
Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt, de heffingsambtenaar twee weken krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de heffingsambtenaar de onder 2.5 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door de heffingsambtenaar al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442.
3.2.
De rechtbank zal de heffingsambtenaar veroordelen in de proceskosten van belanghebbende. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 113,38 omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. [1] Daarbij heeft de rechtbank een factor 0,25 toegepast, aangezien het moment waarop de heffingsambtenaar niet tijdig was met het nemen van het besluit, hetgeen gelijk wordt gesteld met een besluit, in 2024 is gelegen. [2]
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep in verband met het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de heffingsambtenaar op alsnog een besluit te nemen binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende een dwangsom van € 50 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
  • stelt vast dat de heffingsambtenaar als gevolg van het niet tijdig beslissen een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.442;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten tot een bedrag van € 113,38;
  • draagt de heffingsambtenaar op het betaalde griffierecht van € 51 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van R.P.H. Bukkems, griffier, op 7 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907, met een wegingsfactor 0,5 (licht) en een factor 0,25.
2.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet WOZ.