ECLI:NL:RBZWB:2025:6588

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
2 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/2853
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 oktober 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg. De belanghebbende, vertegenwoordigd door mr. N.G.A. Voorbach, had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting. Na een aantal stappen in de procedure, waaronder het indienen van een bezwaar en een verzoek om een dwangsombeslissing, heeft de heffingsambtenaar op 28 februari 2025 het bezwaar gegrond verklaard en de naheffingsaanslag vernietigd. Echter, er ontstond een geschil over de hoogte van de toegewezen dwangsom, waarop de belanghebbende opnieuw bezwaar maakte.

Uiteindelijk heeft de belanghebbende op 11 juni 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het dwangsombesluit. Op 28 juli 2025 trok de gemachtigde het beroepschrift in, met het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek. De heffingsambtenaar stelde voor om een lagere wegingsfactor toe te passen dan door de belanghebbende was verzocht.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar uiteindelijk veroordeeld in de proceskosten van de belanghebbende tot een bedrag van € 453,50, waarbij de rechtbank de wegingsfactor op 0,5 heeft vastgesteld. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet tegen de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/2853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende met [aanslagnummer].
2. Gemachtigde heeft op 10 juni 2024 bezwaar ingesteld tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op 2 januari 2025 is de heffingsambtenaar in gebreke gesteld door de gemachtigde. Op 28 februari 2025 heeft gemachtigde verzocht om een dwangsombeslissing. Bij deze brief is de heffingsambtenaar eveneens in gebreke gesteld voor het niet tijdig nemen van een dwangsombesluit.
3. Op 28 februari 2025 heeft de heffingsambtenaar het bezwaar van belanghebbende gegrond verklaard en de opgelegde naheffingsaanslag vernietigd. De uitspraak op bezwaar is bekendgemaakt aan de gemachtigde. Op dezelfde dag is er een e-mailbericht gestuurd aan gemachtigde met daarin de hoogte van de dwangsom van € 23,-.
4. Op 28 maart 2025 heeft gemachtigde bezwaar ingediend tegen de hoogte van de dwangsom. Op 26 mei 2025 is de heffingsambtenaar in gebreke gesteld voor het niet tijdig beslissen op het bezwaarschrift met betrekking tot het dwangsombesluit.
5. Op 11 juni 2025 heeft belanghebbende beroep ingesteld wegens niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen het dwangsombesluit. Op 9 juli 2025 heeft de heffingsambtenaar vervolgens een beslissing genomen over het bezwaar tegen de dwangsom.
6. Op 28 juli 2025 heeft de gemachtigde het beroepschrift ingetrokken met het verzoek om de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten. Hierbij heeft gemachtigde verzocht om de wegingsfactor 0,5 toe te passen en het betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden.
7. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar heeft op 28 juli 2025 gereageerd. De heffingsambtenaar verzoekt om op grond van de jurisprudentie wegingsfactor 0,25 toe te passen.
8. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

9. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de rechtbank op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
10. Gelet op de gedingstukken en het hiervoor weergegeven procesverloop is de heffingsambtenaar tegemoetgekomen aan het beroep van belanghebbende.
11. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank gaat in dit geval uit van een lichte zaak.
12. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar op grond van artikel 8:41, zevende lid, van de Awb verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 453,50,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
R.M. Rosta, griffier, op 1 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).