ECLI:NL:RBZWB:2025:668
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de boete wegens het niet doen van aangifte omzetbelasting door belanghebbende
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023, met een verschuldigd bedrag van € 250. Daarnaast was er een boete van € 50 opgelegd wegens het niet betalen van omzetbelasting en een boete van € 68 wegens het niet doen van aangifte. De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende deels gegrond, waardoor de verschuldigde omzetbelasting werd verminderd tot nihil en de boete voor het niet betalen van omzetbelasting werd vernietigd, maar de boete voor het niet doen van aangifte bleef gehandhaafd.
Belanghebbende heeft tegen deze laatste boete beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 13 december 2024 aangegeven dat zij voldoende informatie had om een uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. Geen van de partijen heeft verzocht om een zitting, waardoor de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en een uitspraak heeft aangekondigd binnen zes weken.
De rechtbank heeft beoordeeld of de boete terecht was opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat zij onder de kleineondernemersregeling (KOR) viel en daarom niet verplicht was om aangifte te doen. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur voldoende had aangetoond dat belanghebbende niet aan de KOR deelnam en dat er wel degelijk aangifteplicht bestond. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank achtte de boete van € 68 niet disproportioneel en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de boete in stand bleef en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.