ECLI:NL:RBZWB:2025:668

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 februari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
24/3416
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de boete wegens het niet doen van aangifte omzetbelasting door belanghebbende

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 10 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd voor het tijdvak van 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023, met een verschuldigd bedrag van € 250. Daarnaast was er een boete van € 50 opgelegd wegens het niet betalen van omzetbelasting en een boete van € 68 wegens het niet doen van aangifte. De inspecteur verklaarde het bezwaar van belanghebbende deels gegrond, waardoor de verschuldigde omzetbelasting werd verminderd tot nihil en de boete voor het niet betalen van omzetbelasting werd vernietigd, maar de boete voor het niet doen van aangifte bleef gehandhaafd.

Belanghebbende heeft tegen deze laatste boete beroep ingesteld. De rechtbank heeft op 13 december 2024 aangegeven dat zij voldoende informatie had om een uitspraak te doen zonder mondelinge behandeling. Geen van de partijen heeft verzocht om een zitting, waardoor de rechtbank het onderzoek heeft gesloten en een uitspraak heeft aangekondigd binnen zes weken.

De rechtbank heeft beoordeeld of de boete terecht was opgelegd. Belanghebbende voerde aan dat zij onder de kleineondernemersregeling (KOR) viel en daarom niet verplicht was om aangifte te doen. De rechtbank oordeelde echter dat de inspecteur voldoende had aangetoond dat belanghebbende niet aan de KOR deelnam en dat er wel degelijk aangifteplicht bestond. De rechtbank concludeerde dat de boete terecht was opgelegd en dat er geen sprake was van afwezigheid van alle schuld (avas). De rechtbank achtte de boete van € 68 niet disproportioneel en verklaarde het beroep ongegrond, waardoor de boete in stand bleef en belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontving.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3416

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] hodn [handelsnaam] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 22 maart 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd over het tijdvak 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023 naar een verschuldigd bedrag aan omzetbelasting van € 250. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag zijn aan belanghebbende een boete wegens het niet betalen van omzetbelasting van € 50 opgelegd en een boete wegens het niet doen van aangifte van € 68 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende deels gegrond verklaard. De verschuldigde omzetbelasting is verminderd tot nihil en de boete wegens het niet betalen van omzetbelasting is vernietigd. De boete wegens het niet doen van aangifte is gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de boete wegens het niet doen van aangifte beroep ingesteld.
1.4.
De inspecteur heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft op 13 december 2024 een brief verzonden waarin zij aangeeft dat zij voldoende informatie heeft om een uitspraak te doen zonder een mondelinge behandeling op zitting. Partijen zijn daarbij in de gelegenheid gesteld om uiterlijk 10 januari 2025 aan de rechtbank kenbaar te maken indien zij alsnog mondeling op een zitting willen worden gehoord.
1.6.
Geen van de partijen heeft aangegeven dat zij op een zitting wil worden gehoord. De rechtbank heeft daarom bij brief van 14 januari 2025 het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd binnen zes weken. De zaak is niet behandeld op een zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1.7.
De rechtbank beoordeelt of de boete wegens het niet doen van aangifte omzetbelasting voor het tijdvak 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023 (hierna: de boete) terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
1.8.
De rechtbank is van oordeel dat de boete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

2. Belanghebbende dreef in het jaar 2023 een onderneming onder de naam [handelsnaam] en is daarmee ondernemer voor de omzetbelasting.
2.1.
Bij brief met dagtekening 31 maart 2023 is belanghebbende geïnformeerd over haar aangifteplicht voor de omzetbelasting over de tijdvakken gelegen in het jaar 2023. In de brief staat vermeld dat een boete kan worden opgelegd indien geen of te laat aangifte wordt gedaan.
2.2.
Belanghebbende heeft geen aangifte omzetbelasting ingediend over het tijdvak 1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023.

Motivering

3. Aan de belastingplichtige die de aangifte omzetbelasting niet binnen de in artikel 10 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bedoelde termijn heeft gedaan, kan een verzuimboete worden opgelegd van maximaal € 136. [1] Ter zake van een aangifteverzuim betreffende omzetbelasting legt de inspecteur in beginsel een verzuimboete op van vijftig procent van het wettelijk maximum. [2]
3.1.
Vast staat dat belanghebbende geen aangifte heeft gedaan.
Belanghebbende voert aan dat zij in het betreffende tijdvak [3] meedeed aan de kleineondernemersregeling (KOR) [4] en dat zij daardoor niet verplicht was om aangifte omzetbelasting te doen. De boete is daarom onterecht aan haar opgelegd, aldus belanghebbende.
3.2.
De rechtbank is van oordeel dat de door belanghebbende aangevoerde gronden niet slagen. De inspecteur heeft gemotiveerd onderbouwd dat belanghebbende niet meedeed aan de KOR en er aangifteplicht bestond. De KOR wordt uitsluitend naar aanleiding van een verzoek van een belastingplichtige daartoe toegepast en de inspecteur stelt dat er bij de belastingdienst geen verzoek van belanghebbende bekend is. Daarbij komt dat de inspecteur een brief heeft overgelegd waarin belanghebbende wordt gewezen op haar aangifteplicht voor de tijdvakken in 2023 (zie 2.1). Belanghebbende heeft daar niets tegenover gesteld anders dan de blote stelling dat zij meedeed aan de KOR. De inspecteur heeft dan ook aannemelijk gemaakt dat belanghebbende aangifte omzetbelasting had moeten doen en dat heeft zij niet gedaan.
3.3.
De verzuimboete is in beginsel dan ook terecht aan belanghebbende opgelegd. Opzet of schuld is niet vereist voor het opleggen van een verzuimboete. Wel moet een boete achterwege blijven bij afwezigheid van alle schuld (avas). Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat sprake is van avas. De boete is dus terecht opgelegd.
3.4.
De rechtbank acht een boete € 68 in dit geval niet disproportioneel voor het verzuim van het niet doen van aangifte. In dat kader overweegt de rechtbank dat een verzuimboete als prikkel dient om aan aangifteverplichtingen te voldoen en dat deze onafhankelijk is van de hoogte van het bedrag van de verschuldigde belasting. De rechtbank acht de verzuimboete dan ook passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de boete in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier op 10 februari 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 67b van de AWR (tekst 2023).
2.Paragraaf 22 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
3.1 oktober 2023 tot en met 31 december 2023.
4.Artikel 25 Wet op de omzetbelasting 1968 (tekst 2020 tot 2025).