Uitspraak
1.De procedure
2.Het standpunt van de officier van justitie
3.Het standpunt van de verdediging
4.Het oordeel van de rechtbank
- het in artikel 311, lid 1, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) bedoelde moment waarop de officier van justitie uiterlijk bij gelegenheid van het requisitoir in de hoofdzaak in eerste aanleg het voornemen kenbaar maakt een ontnemingsvordering aanhangig te zullen maken, of
- het moment waarop de betrokkene ervan op de hoogte geraakt dat tegen hem een strafrechtelijk financieel onderzoek als bedoeld in artikel 126 Sv is ingesteld, of
- het moment waarop de in artikel 511b Sv bedoelde vordering aan de betrokkene is betekend.
(vgl. Hoge Raad 3 november 2015, ECLI:NL:HR:2015:3217).Een op de rechtspraak aanvaarde uitzondering, waardoor hierover anders moet worden beslist, doet zich in dit geval niet voor.
5.De wettelijke voorschriften
6.De beslissing
€ 252.142,51 (tweehonderdtweeënvijftigduizend honderdtweeënveertig euro en éénenvijftig eurocent).
€ 252.142,51 (tweehonderdtweeënvijftigduizend honderdtweeënveertig euro en éénenvijftig eurocent), ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
1080 (duizendtachtig) dagen.