ECLI:NL:RBZWB:2025:6805

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 oktober 2025
Publicatiedatum
9 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 25/315
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijzondere bijstand voor eerste maand huur en administratiekosten in het kader van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 7 oktober 2025 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een aanvraag voor bijzondere bijstand. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. F. Ergec, had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten. De aanvraag werd door de ISD Brabantse Wal afgewezen, omdat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een (acute) noodzaak bestond om te verhuizen. Eiser stelde dat zijn vorige woning sterk verpauperd was en dat hij geen ruimte had om 5% van de bijstandsnorm te reserveren voor de verhuizing, gezien zijn hoge schuldenlast en het feit dat hij onder de bijstandsnorm leefde.

De rechtbank heeft de zaak op 30 september 2025 behandeld. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat er wel degelijk sprake was van een noodzakelijke verhuizing. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat de verhuizing noodzakelijk was. De rechtbank heeft de relevante wetgeving, met name artikel 35 van de Participatiewet, in overweging genomen en vastgesteld dat eiser niet had aangetoond dat de kosten voor de verhuizing voortvloeiden uit bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag voor bijzondere bijstand terecht was afgewezen en dat het bestreden besluit in stand bleef.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/315 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. F. Ergec),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom (ISD Brabantse Wal; de ISD), verweerder.

Procesverloop

1. Met het besluit van 22 oktober 2024 (primaire besluit) heeft de ISD de aanvraag voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten afgewezen. Met het besluit van 3 december 2024 (bestreden besluit) is het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.1.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 30 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde en mr. E.P.C. van der Bom namens de ISD.

Beoordeling door de rechtbank

2.
Op 9 oktober 2024 heeft eiser een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor de kosten van de eerste maand huur en administratiekosten. De ISD heeft deze aanvraag met het primaire besluit afgewezen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit is het bezwaar ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een (acute) noodzaak bestond om te verhuizen.
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat sprake is van een noodzakelijke verhuizing, omdat zijn vorige woning sterk verpauperd was. Daarnaast beroept eiser zich op het evenredigheidsbeginsel. Hij heeft geen ruimte gehad om 5% van de bijstandsnorm te reserveren voor de kosten van de verhuizing. Eiser is de afgelopen jaren onder de bijstandsnorm komen te verkeren. Hij heeft een hoge schuldenlast.
4. Op grond van artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet (PW) bestaat recht op bijzondere bijstand voor zover de alleenstaande of het gezin niet beschikt over de middelen om te voorzien in de uit bijzondere omstandigheden voortvloeiende noodzakelijke kosten van het bestaan en deze kosten naar het oordeel van het college niet kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm.
4.1.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient bij de toepassing van artikel 35, eerste lid, van de PW eerst beoordeeld te worden of de kosten waarvoor bijzondere bijstand wordt gevraagd zich voordoen, vervolgens of die kosten in het individuele geval van de betrokkene noodzakelijk zijn en daarna of die kosten voortvloeien uit bijzondere omstandigheden. Ten slotte dient de vraag te worden beantwoord of de kosten kunnen worden voldaan uit de bijstandsnorm, de individuele inkomenstoeslag, de individuele studietoeslag, het vermogen en het inkomen voor zover dit meer bedraagt dan de bijstandsnorm.
4.2.
Degene die een aanvraag doet om bijzondere bijstand moet aannemelijk maken dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor toekenning van die bijstand. [1]
4.3.
Tussen partijen is niet in geschil dat de kosten waarvoor bijzondere bijstand is aangevraagd zich voordoen. Met de ISD is de rechtbank van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat een (acute) noodzaak bestond om te verhuizen, zodat ook de uit deze verhuizing voortvloeiende kosten niet als noodzakelijk kunnen worden aangemerkt.
Eisers stelling dat zijn vorige woning sterk verpauperd was, is niet onderbouwd. Uit de door hem in bezwaar overgelegde foto’s valt zulks geenszins af te leiden. Van bijzondere omstandigheden op grond waarvan de ISD desondanks bijzondere bijstand had moeten verlenen is evenmin gebleken.
4.4.
Met betrekking tot het beroep dat eiser heeft gedaan op het evenredigheidsbeginsel overweegt de rechtbank dat artikel 35, eerste lid, van de PW dwingendrechtelijk van aard is. Er bestaat daarom geen ruimte om te toetsen aan het evenredigheidsbeginsel.
4.5.
Gelet op het vorenstaande is eisers aanvraag terecht afgewezen en blijft het bestreden besluit in stand.

Conclusie

5
.Het beroep is ongegrond
.Omdat het beroep ongegrond is, krijgt eiser geen proceskostenvergoeding. Ook krijgt eiser het griffierecht niet vergoed. Er is geen grond voor toekenning van schadevergoeding in de vorm van wettelijke rente
.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van S.E. van Noort, griffier, op 7 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Zie uitspraak van de CRvB van 24 juni 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:945.