ECLI:NL:RBZWB:2025:6895

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
02-342618-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de bewerking van cocaïne in een loods

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 13 oktober 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van voorbereidingshandelingen voor de bewerking van cocaïne. De verdachte, geboren in 1966, had zijn loods ter beschikking gesteld voor het bewerken van procaïne, een stof die als versnijdingsmiddel voor cocaïne kan worden gebruikt. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 4 september 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk zijn loods had verhuurd aan een bedrijf zonder de nodige verificatie van de huurder, wat leidde tot de aanname dat hij op de hoogte was van de illegale activiteiten die daar plaatsvonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte bewust de kans had aanvaard dat zijn loods gebruikt zou worden voor drugsproductie. De verdachte werd schuldig bevonden aan het faciliteren van voorbereidingshandelingen voor de productie van cocaïne en kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, naast een schadevergoeding van € 10.293,26 voor de kosten van de vernietiging van gevaarlijke stoffen die in de loods waren aangetroffen.

Uitspraak

Rechtbank ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummers: 02-342618-24
Vonnis van de meervoudige kamer van 13 oktober 2025
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1966,
wonende op het adres [woonadres] ,
raadsman mr. R.E. Drenth, advocaat te Breda.

1.Onderzoek op de terechtzitting

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 4 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. G. Smid en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 13 oktober 2025.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is ter zitting van 9 april 2025 gewijzigd en als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met anderen heeft schuldig gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor de bewerking van of de handel in harddrugs door een laboratorium en chemische stoffen voorhanden te hebben en een loods hiervoor ter beschikking te stellen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft gepleegd. Verdachte heeft zijn loods onder dusdanig schimmige omstandigheden ter beschikking gesteld aan de huurder dat hij daarmee bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de loods voor drugsproductie zou worden gebruikt.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen en verzoekt verdachte van het tenlastegelegde feit vrij te spreken. Verdachte heeft enkel zijn loods, waar hij vanuit zijn huis geen zicht op had, verhuurd, waarbij hij voldoende voorzorgsmaatregelen heeft genomen. Hij had geen wetenschap van de activiteiten in de loods en kon daar ook geen wetenschap van te hebben. Verdachte heeft geen enkele actieve bijdrage aan de handelingen in het laboratorium geleverd. Evenmin is gebleken van een nauwe en bewuste samenwerking. Er is geen enkele link gebleken tussen verdachte en de Colombiaanse medeverdachten, die zich in de loods bezig hielden met de bewerking van procaïne. De medeplichtigheid is niet ten laste gelegd. Tot slot is onduidelijk gebleven welke bestemming de procaïne had, waardoor niet worden vastgesteld dat het hier om voorbereidingshandelingen voor de bewerking van cocaïne ging.
4.3.
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2.
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
De rechtbank stelt op grond van de bewijsmiddelen het volgende vast.
Op 17 oktober 2024 kwam er een melding bij de politie binnen dat in de omgeving van de [locatie] te [plaats] een sterke acetonlucht werd geroken. Een buurtbewoner vertelde dat er deze middag van 17 oktober 2024 een sterke chemische lucht was geroken, waar de buurtbewoners hoofdpijn van hadden gekregen. De buurtbewoner wees daarbij in de richting van de [weg] . Op 18 oktober 2024 werd in een loods aan de [adres] te [plaats] een in werking zijnde bewerkingslocatie voor procaïne aangetroffen. Bij betreding van de loods werd door verbalisanten een zeer sterke, acrylachtige, chemische lucht geroken.
Door procaïne met aceton, ammoniak en zoutzuur te bewerken, gaat het sterk lijken op cocaïne, wat het geschikt maakt als versnijdingsmiddel voor cocaïne. Deze stoffen werden ook daadwerkelijk in grote hoeveelheden in de loods aangetroffen. Er stonden grote pannen met vloeistoffen op warmhoudplaatjes. Er stonden tonnen met daarin vloeistoffen. Ook stonden er tonnen, waarin kussenslopen en hoeslakens, met daarin stoffen, aan het uitlekken waren. In een andere ruimte lag de bewerkte procaïne te drogen. In de loods werden vier personen aangetroffen, te weten [medeverdachte 1] , [medeverdachte 2] , [medeverdachte 3] en [medeverdachte 4] (hierna samen ook verdachten genoemd). [medeverdachte 4] zat daarbij onder het witte poeder. De personen die zich in de loods bevonden, verbleven daar in ieder geval allemaal minimaal al één dag. Eigenaar en verhuurder van de loods betrof [verdachte] .
Op grond van het vorenstaande stelt de rechtbank vast dat er op 17 en 18 oktober 2024 in voornoemde loods procaïne werd bewerkt.
Strafbare voorbereidingshandelingen?
Bij vonnissen van heden in de zaken van de Colombiaanse medeverdachten heeft de rechtbank geoordeeld dat deze verdachten zich in de loods schuldig hebben gemaakt aan voorbereidingshandelingen voor cocaïnehandel, door procaïne te bewerken tot een versnijdingsmiddel voor cocaïne. Daarbij heeft de rechtbank over het doel van de bewerking van de procaïne het volgende overwogen.
Ten laste is gelegd dat de verdachten voorbereidingshandelingen hebben gepleegd met betrekking tot (de handel in dan wel het bewerken van) cocaïne en niet het daadwerkelijk be- of verwerken van cocaïne. Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze dienen. Het standpunt van de verdediging dat het in de praktijk voorkomt dat procaïne als nepcocaïne - aan voornamelijk toeristen in Amsterdam - wordt verkocht en dat het delict dan meer richting oplichting gaat dan richting een Opiumwetfeit, is op zichzelf juist. Dit laat echter onverlet dat het algemene, meest voorkomende doel van bewerking van procaïne zoals dat in de loods gebeurde – te weten van een grauw, dof poeder een stof met dezelfde structuur en dezelfde parelmoerkleurige glans als cocaïne maken - het verkrijgen van een versnijdingsmiddel voor cocaïne is. Bovendien is er een relatie tussen dit laboratorium, deze verdachten en de handel in cocaïne, waardoor het des te aannemelijker is dat de procaïne en de verhandelde cocaïne dienden te worden samengebracht. Op twee van de vier in het laboratorium aangetroffen telefoons is namelijk Spaanstalige communicatie aangetroffen, die ziet op – kort gezegd – de internationale handel in cocaïne. Zo zijn er in de telefoons filmpjes van blokken cocaïne, van een drugslab en van bakken met grote brokken witte kristallen aangetroffen, alsook afbeeldingen over scheeptransporten van bananen van Colombia naar Europa.
De rol van verdachte
Verdachte heeft verklaard de loods met ingang van 1 oktober 2024 te hebben verhuurd aan het [bedrijf] , met als contactpersoon [naam 1] . Via de nicht van zijn echtgenote, [naam 2] , kwam hij in contact met [naam 3] en [naam 3] heeft verdachte in contact gebracht met [naam 1] . Zowel van [naam 3] , als van [naam 1] had verdachte geen telefoonnummer of andere contactgegevens. Wanneer hij in contact wilde komen met [naam 3] , deed hij dat via zijn echtgenote die dan contact opnam met [naam 2] , of hij wachtte tot hij [naam 3] zag in het café of bij hem thuis aan de [weg] . Via de telefoon van [naam 3] heeft verdachte via Facetime contact gehad met [naam 1] , die op dat moment op een heftruck of shovel zat, om de huurovereenkomst op te stellen. [naam 1] heeft daarbij zijn identiteitsbewijs getoond, waarbij verdachte de foto op het identiteitsbewijs heeft vergeleken met de persoon die hij via Facetime zag. Dat was dezelfde persoon. Hij heeft verder niet gevraagd naar de contactgegevens van [naam 1] . Verdachte heeft de gegevens van [bedrijf] zoals ze op het huurcontract stonden ook niet gecontroleerd bij de Kamer van Koophandel. Verdachte heeft de eerste huur (€ 1.500,-) en een deel van de borg (€ 500,-) contant via [naam 3] ontvangen. De rest van de borg zou later komen. Op donderdagavond is verdachte nog in de buurt van de loods geweest om vuilniszakken weg te gooien en hij heeft toen niets bijzonders geroken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte eerder problemen met politie en justitie heeft gehad doordat in 2023 een door hem verhuurde loods in België werd gebruikt voor de handel in cocaïne. Ook in de betreffende loods aan de [weg] heeft al eerder een hennepkwekerij gezeten. Onder deze omstandigheden komt het de rechtbank volstrekt onaannemelijk voor dat verdachte te goeder trouw een loods verhuurt via een tussenpersoon ( [naam 3] ) van wie hij geen contactgegevens heeft en die hij alleen via zijn echtgenote, via haar nichtje, kan bereiken. Daarnaast is het onaannemelijk dat hij dan zijn loods aan een bedrijf ( [bedrijf] ) verhuurt, waarvan hij van de contactpersoon ( [naam 1] ) alleen de naam kent, verder geen enkele contactgegevens heeft en deze enkel via Facetime, op de telefoon van [naam 3] , zou hebben gesproken. Daar komt bij dat hij niet bij de Kamer van Koophandel heeft gecontroleerd of [naam 1] wel bevoegd was om [bedrijf] te vertegenwoordigen en of [bedrijf] stond ingeschreven op het adres dat in de huurovereenkomst is opgenomen. De rechtbank is van oordeel dat uit de wijze waarop de verhuur van de loods tot stand is gekomen en hoe de aanbetaling van de eerste maand huur en een deel van de borg - in strijd met de opgemaakte huurovereenkomst - zijn gegaan blijkt dat de loods voor illegale doeleinden zou kunnen worden gebruikt. Daar komt bij dat verdachte tegen zijn verzekeringsagent heeft gezegd dat hij niet wilde dat de nieuwe huurder van de loods zou worden doorgegeven aan de verzekeringsmaatschappij en dat hij het ‘risico wel wilde nemen’. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte ernstige reden had om te vermoeden dat zijn loods voor illegale activiteiten zou worden gebruikt. Dat hij - zoals hij bij de rechter-commissaris heeft verklaard - de huurder uitdrukkelijk zou hebben uitgelegd dat hij al meer in vervelende situaties had gezeten, dat hij alles goed in de gaten zou houden en hem op het hart zou hebben gedrukt dat er geen foute dingen mochten gebeuren en op 17 oktober niets bijzonders heeft geroken, acht de rechtbank niet geloofwaardig. Gevraagd naar wat dit ‘goed in de gaten houden’ voor verdachte inhield, antwoordde hij ter zitting dat hij de vuilniszakken bij de loods weggooide. Hij was tijdens de huurperiode niet in de loods geweest, had niets geroken en heeft – zo is hiervoor reeds gebleken – de aangeleverde gegevens van zijn huurder amper gecontroleerd. Juist voor iemand die vaker in aanraking is geweest met justitie voor soortgelijke Opiumwetfeiten mag verwacht worden dat hij zich voorafgaand aan een huurperiode vergewist wie de huurder is en alle benodigde documenten opvraagt, bijvoegt et cetera. Voorts mag worden gevergd dat hij tijdens de huurperiode controleert wat er in de loods gebeurt, temeer als er een sterke chemische geur hangt in de directe nabijheid van de loods. Dit heeft verdachte allemaal nagelaten. Verdachte verklaart zelf dat hij te goedgelovig is, maar de rechtbank volgt hem daarin dus niet.
Voorts is het inmiddels een feit van algemene bekendheid dat laboratoria gericht op de productie of bewerking van harddrugs vaak in het buitengebied van de provincie worden aangetroffen en dat deze laboratoria zich vaak bevinden in loodsen en stallen.
Gelet op bovengenoemde omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat verdachte bewust zijn loods op een schimmige – niet verifieerbare manier – heeft verhuurd en daarmee willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat zijn loods werd gebruikt voor drugsgerelateerde praktijken, in dit geval het bewerken van procaïne. Dat hij wellicht niet wist dat het om de bewerking van procaïne ging, doet daar niet aan af. Voor een bewezenverklaring van voorbereidingshandelingen is niet vereist dat van de handelingen reeds bekend is ter voorbereiding of bevordering van welk concreet misdrijf deze dienen.
Door de loods te verhuren heeft verdachte zelfstandig uitvoeringshandelingen verricht die strafbaar zijn gesteld in artikel 10a van de Opiumwet en heeft verdachte ook het (voorwaardelijk) opzet gehad op het plegen van die voorbereidingshandelingen. De rechtbank wijst in dit verband op de Memorie van Toelichting bij de Nadere wijziging van de Opiumwet (Tweede Kamer, zitting 1982-1983, 17 975, nrs. 1-3, p. 13) waarin met betrekking tot artikel 10a Opiumwet staat: “Bij het in het eerste lid, onder 2°, strafbaar gestelde «trachten zich of een ander gelegenheid, middelen of inlichtingen tot het plegen van het misdrijf te verschaffen», denke men bij voorbeeld aan het beschikbaar stellen van een ruimte teneinde mogelijk te maken dat daar heroïne wordt verhandeld.” De rechtbank leidt hieruit af dat de wetgever heeft beoogd het ter beschikking stellen van een ruimte als zelfstandige voorbereidingshandeling strafbaar te stellen. Van ‘slechts’ medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake. Voorts merkt de rechtbank nog op dat, nu de rechtbank niet het medeplegen van voorbereidingshandelingen bewezen verklaart, zich niet een situatie voordoet als aan de orde in het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2025 (ECLI:NL:HR:2025:1249).
4.4.
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
in de periode van 17 oktober 2024 tot en met 18 oktober 2024 te [plaats] om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen, te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen
van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne, een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I,
- anderen gelegenheid tot het plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
immers heeft hij, verdachte, opzettelijk
een loods als productie-laboratoriumruimte van procaïne, zijnde procaïne een versnijdingsmiddel van cocaïne, ter beschikking gesteld/verhuurd.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 14 maanden en daarnaast een geldboete ter hoogte van
€ 10.000,-.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit. Indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, verzoekt de verdediging een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen met daarnaast eventueel een voorwaardelijke taakstraf. Oplegging van een geldboete is in deze geen juiste strafmodaliteit, nu verdachte pas sinds kort weer inkomsten heeft. Bij oplegging van de kostenmaatregel dient dit bedrag te worden verdeeld door het aantal verdachten in deze zaak, te weten 5.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft voorbereidingshandelingen verricht voor het bewerken van cocaïne door een versnijdingsmiddel van cocaïne, namelijk procaïne, met behulp van aceton, zoutzuur en ammoniak te bewerken door zijn loods daarvoor ter beschikking te stellen.
Het is algemeen bekend dat harddrugs, mede vanwege de zeer verslavende werking ervan, schadelijk zijn voor de volksgezondheid. Door de verspreiding van drugs en het gebruik ervan wordt niet alleen de volksgezondheid ernstig bedreigd, maar de ervaring leert ook dat dit in veel gevallen gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit. Bovendien gaat er van de georganiseerde drugshandel in toenemende mate een ondermijnend effect uit. Het voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van drugsfeiten strenge straffen staan. Het opslaan en bewerken van chemicaliën die worden gebruikt bij het voorbereiden van het bewerken van drugs leveren bovendien veelal brand- en ontploffingsgevaar op en kunnen het vrijkomen van giftige dampen veroorzaken. De LFO vermeldt dat in de loods enorme hoeveelheden zijn aangetroffen. Er werd meer dan 10.000 liter aceton en/of aan aceton gerelateerd afval en bijna 2000 liter ammoniak of aan ammoniak gerelateerd afval aangetroffen. Aceton en ammoniak zijn een brandbaar oplosmiddel. Wanneer er zulke grote hoeveelheden aanwezig zijn, brengt dit een aanzienlijk risico met zich mee. Dit geldt ook ten aanzien van de 410 kilo zoutzuur dat bij blootstelling aan vocht extreem ontvlambaar en explosief is. Dit was niet alleen levensgevaarlijk voor verdachte en zijn medeverdachten, maar ook voor de bewoners van de in de nabijheid van de loods gelegen woningen.
Daarbij wordt het chemisch afval dat ontstaat bij de bewerking en productie van drugs vrijwel altijd illegaal gedumpt, waardoor schade aan het milieu wordt toegebracht en er veel tijd, geld en energie moet worden geïnvesteerd om deze negatieve gevolgen zoveel mogelijk ongedaan te maken. Verdachte heeft zich om al deze gevolgen niet bekommerd.
Voorgaande is ook de reden dat er op het plegen van voorbereidingshandelingen voor de productie van harddrugs forse straffen staan. Alles afwegende kan, gezien de ernst van het feit, niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een gevangenisstraf van aanzienlijke duur.
Bij het bepalen van de duur van de gevangenisstraf heeft de rechtbank acht geslagen op straffen die in soortgelijke zaken plegen te worden opgelegd en de rol die verdachte in het geheel heeft gehad. Gelet hierop zal de rechtbank een gevangenisstraf op leggen die de door de officier van justitie gevorderde straf overstijgt, te weten een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
De vordering van de officier van justitie om naast een gevangenisstraf een geldboete op te leggen, is in principe reëel. De Opiumwet heeft de cumulatie van deze hoofdstraffen immers altijd al mogelijk gemaakt, in het kennelijke streven om drugsmisdaad zo weinig mogelijk lonend te laten zijn. Aangezien de rechtbank hierna termen aanwezig acht de maatregel tot kostenverhaal toe te passen, zal zij afzien van het nog afzonderlijk opleggen van een geldboete. Dit zou verdachte naar het oordeel van de rechtbank onevenredig treffen.
Wel zal de maatregel van artikel 13d van de Opiumwet worden opgelegd. Het betreft de vergoeding van de gemaakte kosten voor de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleverden voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en ten aanzien waarvan de maatregel onttrekking aan het verkeer had kunnen worden opgelegd. De wetgever heeft uitdrukkelijk overwogen dat de voor ruiming van een drugslaboratorium gemaakte kosten zoveel mogelijk voor rekening komen van degenen die voor overtreding van de Opiumwet worden veroordeeld, omdat niet goed valt in te zien waarom die kosten zouden moeten worden afgewenteld op de gemeenschap. Dit uitgangspunt geldt volgens de wetgever voor zowel degenen die de betreffende gedraging hebben geïnitieerd als voor degenen die hierbij behulpzaam zijn geweest. De rechtbank heeft geen aanleiding om te twijfelen aan (de redelijkheid van) de hoogte van die gemaakte kosten. Gelet hierop, ziet de rechtbank aanleiding om de verdachte te veroordelen tot betaling van een deel van de gemaakte kosten, te weten één vijfde van het gevorderde bedrag, zijnde € 10.293,26.
Op grond van het bepaalde in artikel 13d, lid 3, van de Opiumwet jo. artikel 36e, lid 11, van het Wetboek van Strafrecht zal de rechtbank de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd bepalen op 205 dagen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.Het beslag

7.1.
De teruggave
Ten aanzien van het in beslag genomen voorwerp wordt een last gegeven tot teruggave aan verdachte. Er kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden vastgesteld dat deze telefoon is gebruikt ten behoeve van het strafbare feit danwel dat er strafbare feiten mee zijn gepleegd.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 10a en 13d van de Opiumwet zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.Beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, een ander gelegenheid tot het plegen van dat feit verschaffen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 18 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregel
- legt aan verdachte de
verplichting op tot het vergoeden van de kostendie ten laste van de staat komen in verband met de vernietiging van voorwerpen die ernstig gevaar opleveren voor de leefomgeving of voor de volksgezondheid en stelt het te betalen bedrag van die kosten vast op een bedrag van
€ 10.293,26;
- bepaalt de duur van de gijzeling die met toepassing van artikel 6:6:25 van het Wetboek van Strafvordering ten hoogste kan worden gevorderd op 205 dagen;
Beslag
- gelast de teruggave aan verdachte van het inbeslaggenomen voorwerp, te weten:
Een Samsung A 51 (Goednummer PL2000-2024269076-2786992).
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M.J. Kok, voorzitter,
en mrs. C.E.M. Marsé en P.A.M. Wijffels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.C. Bles, griffier,
en is uitgesproken ter openbare zitting van 13 oktober 2025.
Bijlage I: De tenlastelegging
hij in of omstreeks de periode van 17 oktober 2024 tot en met 18 oktober
2024 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten
- het opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland
brengen,
- het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren,
verstrekken en/of vervoeren, en/of
- het opzettelijk vervaardigen van een of meer hoeveelhe(id(en) van (een) materia(a)Ken) bevattende
cocaïne, in elk geval een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid van
de Opiumwet voor te bereiden en/of te bevorderen (telkens)
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat feit te plegen, te
doen plegen, mede te plegen en/of uit te lokken, om daarbij behulpzaam
te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te
verschaffen,
- zich en/of een ander gelegenheid, middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat feit heeft getracht te verschaffen,
- een of meer voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden en/of
andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij, verdachte
en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van dat feit,
immers heeft hij, verdachte en/of zijn mededader(s) opzettelijk
-een in werking zijnde productieopstelling/laboratorium en/of
aanverwante goederen bedoeld voor de productie van procaine (zijnde
versnijdingsmiddel voor cocaïne) en/of
-(een) (grote) hoeveelhe(i)d(en) grondstoffen en/of chemicaliën
waaronder procaine en/of lidocaine en/of aceton en/of ammonia en/of
zoutzuur voorhanden gehad en/of een loods als productie-laboratoriumruimte van procaine, zijnde
procaine een versnijdingsmiddel van cocaïne, ter beschikking
gesteld/verhuurd.
( art 10a lid 1 ahf/sub 1 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 Opiumwet, art
10a lid 1 ahf/sub 3 Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van
Strafrecht)