ECLI:NL:RBZWB:2025:6902

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
13 oktober 2025
Publicatiedatum
13 oktober 2025
Zaaknummer
02-007423-22
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis inzake ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel in drugszaken

Op 13 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een vonnis uitgesproken in een ontnemingszaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in blokken cocaïne en het telen van hennep. De officier van justitie vorderde ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter hoogte van € 565.863,79, gebaseerd op de opbrengsten van de drugshandel. Tijdens de zitting op 9 september 2025 heeft de officier haar vordering aangepast, waarbij het uiteindelijke ontnemingsbedrag door de rechtbank is vastgesteld op € 260.942,29. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij en de verkoop van cocaïne, maar heeft ook rekening gehouden met de mogelijkheid van dubbeltelling en de rol van de verdachte als tussenpersoon. De verdediging betwistte de hoogte van het gevorderde bedrag, maar de rechtbank oordeelde dat de verdachte wel degelijk wederrechtelijk voordeel heeft behaald. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie voor het overige afgewezen en de verdachte veroordeeld tot betaling van het vastgestelde bedrag aan de staat. De beslissing is gebaseerd op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
Parketnummer: 02-007423-22
vonnis van de rechtbank d.d. 13 oktober 2025
in de ontnemingszaak tegen
[betrokkene],
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] ( [land] ),
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[woonadres] ,
raadsman mr. C.C. Polat, advocaat te Breukelen.

1.De procedure

De officier van justitie heeft ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel gevorderd.
De vordering is inhoudelijk behandeld op de zitting van 9 september 2025, waarbij de officier van justitie mr. H.G. Klootwijk en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. De officier van justitie heeft daarbij de hoogte van de vordering gewijzigd. Het onderzoek ter terechtzitting is gesloten op 13 oktober 2025.

2.Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft een ontnemingsvordering ingediend van € 565.863,79. Zij stelt zich op het standpunt dat betrokkene hennep heeft geteeld, € 95.000,- heeft witgewassen, 59 blokken cocaïne heeft verkocht en van illegaal verdiend geld een Audi RS heeft gehuurd. Dit bedrag is gebaseerd op het rapport van de politie met betrekking tot het wederrechtelijk verkregen voordeel (de vernieuwde ontnemingsrapportage [kenmerk] d.d. 12 juni 2025).
Ter terechtzitting heeft de officier van justitie haar vordering gewijzigd. In het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel is bij de aankoop van cocaïne tweemaal het uitgangspunt gehanteerd dat deze aankoop een investering met illegaal geld moet zijn geweest. In verband met het risico op ‘dubbeltelling’ is zij van mening dat dit enkel van toepassing is op de eerste aankoop. Daarom heeft de officier van justitie de vordering gematigd. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat betrokkene een voordeel heeft behaald van € 453.863,79.

3.Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat het door de officier van justitie gevorderde bedrag van wederrechtelijk verkregen voordeel te hoog is en dat het daarom gematigd dient te worden. Betrokkene heeft niets verdiend aan de hennepkwekerij in [plaats] . Bij de verkoop van de blokken cocaïne was betrokkene enkel bemiddelaar, waardoor hij er slechts € 500,- per blok aan heeft overgehouden. Voor het ophalen en vervoeren van het geldbedrag van € 95.000,- heeft betrokkene 5% commissie gekregen, te weten € 4.750,-.

4.Het oordeel van de rechtbank

4.1
De grondslag van de ontneming
Het Openbaar Ministerie heeft het gevorderde ontnemingsbedrag vastgesteld met toepassing van artikel 36e lid 2 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr). Artikel 36e lid 2 Sr kan worden toegepast indien de veroordeelde voordeel heeft verkregen door middel van of uit de baten van de strafbare feiten waarvoor hij is veroordeeld en waaromtrent voldoende aanwijzingen bestaan dat zij door de veroordeelde zijn begaan.
De rechtbank is van oordeel dat hieraan is voldaan en overweegt daartoe als volgt.
Betrokkene is heden bij vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant voor onder meer de handel in cocaïne, het telen van hennep en witwassen veroordeeld tot de in die uitspraak vermelde straf. Uit het vonnis in de hoofdzaak blijkt dat betrokkene het bewezenverklaarde heeft begaan. De rechtbank ontleent aan de inhoud van de bewijsmiddelen, zoals deze zijn opgenomen in het vonnis in de hoofdzaak, het oordeel dat betrokkene voordeel als bedoeld in artikel 36e lid 2 Sr heeft genoten. In aanvulling hierop wordt voor het bewijs gebezigd de rapportage van de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel, voor zover hiernaar in de volgende overwegingen wordt verwezen.
4.2
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
Bij het vaststellen van het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel neemt de rechtbank als uitgangspunt voornoemd vonnis en het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel, met nummer 2021303827 en bijlage bij zaaksdossier [dossier], en gebruikt deze tot het bewijs.
Met betrekking tot de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel overweegt de rechtbank het volgende.
Hennepkwekerij [plaats]
Uit de Sky-berichten van betrokkene volgt dat de hennep is geoogst kort voordat de politie de hennepkwekerij binnenviel. De rechtbank gaat uit van deze enkele hennepoogst, nu uit de berichten tevens volgt dat betrokkene geen euro had verdiend als hij was opgepakt. Op de terechtzitting heeft betrokkene verklaard dat de helft van de oogst was mislukt. Dit acht de rechtbank onaannemelijk gelet op de professionaliteit waarmee de hennepkwekerij was aangelegd en de eerdere ervaringen die verdachte met de hennepkweek had opgedaan. Daarnaast blijkt, behalve uit de verklaring van betrokkene, nergens uit dat de helft van de oogst mislukt zou zijn. Hier zijn bij het aantreffen van de hennepkwekerij of in de Sky-berichten van betrokkene geen aanwijzingen voor gevonden. Bij het vaststellen van de opbrengst van de hennepkwekerij gaat de rechtbank uit van de berekening die is gemaakt onder 4.2.2 van voornoemd rapport wederrechtelijk verkregen voordeel, waarin wordt uitgegaan van een voordeel van € 95.884,59.
De bruto opbrengst per oogst betreft:
918 planten x 28,2 gram = 25.887,60 gram hennep
25.887,60 x € 4,07 (verkoopprijs) = € 105.362,53
De in mindering te brengen kosten per oogst zijn als volgt:
Dat betekent dat het voordeel per oogst bedraagt € 105.362,53 - € 9.477,94 = € 95.884,59.
De rechtbank acht het onaannemelijk dat betrokkene als enige voordeel heeft genoten van de hennepkwekerij. Betrokkene heeft verklaard dat een ander hem hielp met het opzetten van de hennepkwekerij. Daarom stelt de rechtbank – in het voordeel van betrokkene – vast dat betrokkene de helft van het berekende voordeel heeft genoten, te weten € 47.942,29.
Verkoop cocaïne
Op grond van het in de strafzaak bewezenverklaarde feit 1 gaat de rechtbank, evenals de officier van justitie en de raadsman, ervan uit dat betrokkene in totaal 59 kilogram (blokken) cocaïne heeft verkocht. De verdediging heeft gesteld dat betrokkene daarbij slechts als tussenpersoon fungeerde en een winst van slechts € 500,- per blok heeft behaald. Dit bedrag acht de rechtbank niet aannemelijk. Bij het vaststellen van de opbrengst van de verkoop van cocaïne gaat de rechtbank uit van de berekening die is gemaakt onder 4.2.5 van voornoemd rapport wederrechtelijk verkregen voordeel (p. 15). Hierin wordt op basis van de chats de inkoopprijs per blok/kilo cocaïne gesteld op € 32.000,- en de verkoopprijs op € 34.000,- op basis van het Drugsprijzenoverzicht 2018 van het Cluster Synthetische Drugs. Deze informatie acht de rechtbank objectiever en derhalve betrouwbaarder dan de schatting van de verdediging. De rechtbank gaat daarom uit van een voordeel van € 2.000,- per kilo (blok). De rechtbank stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel van de verkoop van cocaïne daarom vast op € 118.000,-.
De rechtbank zal – wederom in het voordeel van betrokkene – niet bij de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel betrekken dat betrokkene de aankoop van deze blokken cocaïne met eerder wederrechtelijk verkregen voordeel heeft gefinancierd, omdat niet volledig kan worden uitgesloten dat betrokkene daarvoor (mede) het met de hennepkwekerijen (wederrechtelijk) verdiende geld heeft gebruikt.
Witwassen
In het vonnis in de hoofdzaak heeft de rechtbank vastgesteld dat betrokkene het geldbedrag van € 95.000,- met zijn eigen drugshandel heeft verdiend en voor zichzelf heeft opgehaald op 13 augustus 2020. Zijn verklaring, dat hij het geld in Antwerpen heeft afgeleverd en hiervoor 5% commissie heeft gekregen, acht de rechtbank ongeloofwaardig, omdat hiervoor geen enkele aanwijzing is. Het blijkt in ieder geval niet uit de aangetroffen Sky-berichten. Uit de Sky-berichten kan wel worden opgemaakt dat betrokkene op 2 juni 2020 cocaïne heeft verkocht en op 12 juli 2020 de hennep uit de hennepkwekerij in [plaats] heeft geoogst en ook na 13 augustus 2020 in cocaïne heeft gehandeld. Gelet op het tijdsverloop tussen deze data en 13 augustus 2020 is het onaannemelijk dat de € 95.000,- die betrokkene op 13 augustus 2020 heeft opgehaald, verband houdt met één van deze bewezenverklaarde feiten. Nu verdachte heeft verklaard dat hij de hele periode in soft- en harddrugs handelde, staat naar het oordeel van de rechtbank buiten redelijke twijfel (in de zin van Hoge Raad van 29 september 2020, ECLI:NL:HR:2020:1523) vast dat betrokkene dit bedrag met een ander door hem gepleegd drugsfeit heeft verdiend. De rechtbank stelt dan ook vast dat de € 95.000,- die betrokkene heeft opgehaald door hem behaald wederrechtelijk voordeel betreft.
De rechtbank stelt het voordeel daarom vast op € 95.000,- en niet op het door de verdediging bepleite bedrag van € 4.750,-.
Huur garagebox en Audi
Betrokkene heeft gedurende meerdere maanden een garagebox en een Audi gehuurd. De rechtbank kan niet uitsluiten dat betrokkene deze betalingen deed met geld dat hij heeft verdiend met strafbare feiten, waaruit reeds hiervoor voordeel is vastgesteld. Het bedrag aan huur voor de garagebox en de Audi zal de rechtbank daarom – wederom in het voordeel van betrokkene – om dubbeltelling volstrekt uit te sluiten, niet meetellen bij de berekening van het voordeel. De rechtbank zal dit bedrag daarom buiten beschouwing laten.
Conclusie
De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de grondslag voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel in de vordering van de officier van justitie niet geheel juist is. Zij zal het genoten wederrechtelijke verkregen voordeel schatten op: € 47.942,29
€ 118.000,-
€ 95.000,-
---------------- +
€ 260.942,29.
4.3
Vaststelling ontnemingsbedrag
De rechtbank zal het wederrechtelijk verkregen voordeel vaststellen op € 260.942,29 en zal betrokkene veroordelen tot betaling van dit bedrag aan de staat. De vordering van de officier van justitie zal de rechtbank voor het overige afwijzen.

5.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

De rechtbank:
- stelt het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op
€ 260.942,29.
- legt betrokkene de verplichting op tot betaling aan de staat van een geldbedrag ter grootte van
€ 260.942,29, ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- bepaalt de duur van de gijzeling, die bij niet betaling van het ontnemingsbedrag kan worden gevorderd, op
1.080 dagen.
- wijst de vordering van de officier van justitie voor het overige af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.A.M. Wijffels, voorzitter,
en mrs. G.M.J. Kok en C.E.M. Marsé, rechters,
in tegenwoordigheid van de griffier mr. J. van Biert,
en is uitgesproken ter openbare zitting op 13 oktober 2025.
De griffier is verhinderd deze uitspraak mede te ondertekenen.