In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 10 februari 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst beoordeeld. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2019 aanslagen opgelegd voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) en de inkomensafhankelijke bijdrage zorgverzekeringswet (Zvw). De aanslagen waren gebaseerd op een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.917, dat later door de inspecteur werd verminderd tot € 40.627 na gedeeltelijke gegrondverklaring van de bezwaren van belanghebbende.
Belanghebbende had in zijn bezwaarschrift aangegeven dat er foutieve aftrekposten waren toegepast door zijn accountant, en dat de autokosten voor 2019 € 12.650 bedroegen in plaats van de door de inspecteur opgelegde € 4.422. De rechtbank heeft het beroep op 21 november 2024 behandeld, waarbij belanghebbende niet aanwezig was. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet heeft aangetoond dat de auto voor niet meer dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, wat volgens de Wet inkomstenbelasting 2001 vereist is om te voorkomen dat er een bijtelling voor privégebruik van de auto moet plaatsvinden.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur terecht een onttrekking voor privégebruik van de auto heeft toegepast en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat de aanslagen IB/PVV en Zvw in stand blijven, en dat belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.