ECLI:NL:RBZWB:2025:6918

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 oktober 2025
Publicatiedatum
14 oktober 2025
Zaaknummer
25/3837 WMO15 VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke voorlopige voorziening

Op 14 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen verzoekster, die optreedt voor zichzelf en als wettelijk vertegenwoordiger van haar kleinzoon, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg. Verzoekers hadden een verzoek ingediend om een voorlopige voorziening tegen de weigering van het college om verzoeker toe te laten tot de gemeentelijke opvang. Dit verzoek werd ingetrokken omdat het college uiteindelijk opvang heeft geboden. Verzoekers vroegen echter ook om een veroordeling van het college in de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld om te reageren op dit verzoek, maar het college zag geen aanleiding om de proceskosten te dragen.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenveroordeling afgewezen. In de uitspraak werd uiteengezet dat, wanneer een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan de indiener tegemoet is gekomen, de voorzieningenrechter kan oordelen over de proceskosten. In dit geval was de voorzieningenrechter van mening dat het college niet geheel of gedeeltelijk tegemoet was gekomen aan de verzoekers, omdat de opvang voor verzoeker niet op de gewenste wijze was geregeld. Verzoekers verbleven afzonderlijk van elkaar, wat niet voldeed aan hun verzoek om gezamenlijke opvang. De voorzieningenrechter concludeerde dat het college met het regelen van opvang voor verzoeker niet aan het verzoek om voorlopige voorziening was tegemoetgekomen, en wees daarom het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen. De voorzieningenrechter heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen bij haar beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3837

uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster,

voor zichzelf en in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordiger van haar kleinzoon
[verzoeker], uit [plaats 1] , verzoeker,
(gemachtigde: mr. L.A. Fischer),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekers om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekers hebben dit verzoek gedaan bij de intrekking van hun verzoek om een voorlopige voorziening tegen de weigering van het college om verzoeker toe te laten tot de gemeentelijke opvang. Verzoekers hebben bezwaar gemaakt tegen deze weigering.
1.1.
Verzoekers hebben dit verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken omdat het college alsnog in opvang heeft voorzien.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskosten. Het college heeft de rechtbank meegedeeld geen aanleiding te zien de proceskosten te moeten dragen.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
3.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat hier geen sprake is van geheel of gedeeltelijk tegemoetkomen aan verzoekers. In dit geval heeft het college niet de tenuitvoerlegging van een besluit opgeschort of de gevraagde maatregel getroffen. Het verzoek van verzoekers hield in dat verzoeker opvang zou worden geboden bij verzoekster of dat hem werd toegestaan om bij verzoekster te logeren totdat een opvangplek is gevonden. Het college heeft op 8 augustus 2025 een opvangplek voor verzoeker gevonden. Verzoekster wordt op een andere locatie in [plaats 1] opgevangen dan de locatie waar verzoekster verblijft. Het verzoek strekte er toe om verzoekers gezamenlijk opvang te bieden. Aangezien verzoekers afzonderlijk van elkaar verblijven, betekent dit naar het oordeel van de voorzieningenrechter dat het college met het regelen van opvang voor verzoeker niet aan het verzoek om voorlopige voorziening is tegemoetgekomen. Daarom wijst de voorzieningenrechter het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
3.3.
De voorzieningenrechter merkt in dit verband nog terzijde op van het college vernomen te hebben dat aan verzoekers op 25 juli 2025, dus enkele dagen voor het indienen van hun verzoek om voorlopige voorziening op 6 augustus 2025, een chalet voor twee personen is aangeboden in [plaats 2] . Verzoekers hebben dit aanbod afgewezen, omdat in dat chalet geen kookgelegenheid zou zijn en verzoekers gebruik zouden moeten maken van de aangeboden catering. Verzoekster heeft er vervolgens voor gekozen om naar [plaats 1] te vertrekken, waarbij verzoeker toen is achtergebleven in de crisisopvang in [plaats 3]. Verzoekers konden dus al voor het indienen van hun verzoek om voorlopige voorziening beschikken over geschikte opvang voor hen samen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 14 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.