In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser beoordeeld tegen de Staatssecretaris van Financiën. Eiser heeft op 10 juni 2024 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om informatie over zijn persoon en zijn voormalige onderneming in de FSV. De staatssecretaris heeft echter niet tijdig beslist op dit verzoek, wat aanleiding geeft tot het indienen van beroep door eiser. Tijdens een regiezitting op 5 juni 2025 is gesproken over het aantal beroepen dat eiser heeft ingediend wegens niet tijdig beslissen. De staatssecretaris heeft de rechtbank verzocht om zonder nadere zitting uitspraak te doen, wat door eiser is goedgekeurd.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van vier weken heeft beslist, aangezien de termijn op 8 juli 2024 verstreken was. Eiser heeft de staatssecretaris op 6 augustus 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen, en legt een beslistermijn van zes weken op, in plaats van de standaard twee weken, vanwege het grote aantal procedures van eiser. Tevens wordt er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, en dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.