In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de Staatssecretaris van Financiën beoordeeld. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag van 13 september 2024. Tijdens een regiezitting op 5 juni 2025 is gesproken over het aantal beroepen dat eiser heeft ingediend wegens niet tijdig beslissen. De staatssecretaris heeft op 7 augustus 2025 verzocht om zonder nadere zitting uitspraak te doen, wat door eiser is goedgekeurd.
De rechtbank oordeelt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst het bestuursorgaan per brief in gebreke stelt. Eiser heeft op 2 november 2024 beroep ingesteld, dat op 5 november 2024 door de rechtbank is ontvangen. De staatssecretaris heeft echter op 14 november 2024 alsnog een besluit genomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het besluit na het instellen van het beroep is genomen. De staatssecretaris wordt verplicht het griffierecht van € 187,- aan eiser te vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.