In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft dit verzoek gedaan op 27 mei 2024. Op 5 juni 2025 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij met partijen onder meer gesproken is over het grote aantal beroepen niet tijdig beslissen dat door eiser is ingediend. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. R.P. Vaarnold, de gemachtigde van de staatssecretaris. Bij brief van 7 augustus 2025 heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht om in dit beroep zonder nadere zitting uitspraak te doen. Eiser heeft hiervoor ook toestemming gegeven.
Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Eiser heeft op 15 juli 2024 beroep ingesteld. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris na het instellen van het beroep – op 29 augustus 2024 – alsnog een besluit heeft genomen, namelijk op 8 augustus 2024. Eiser heeft geen procesbelang meer. Dit houdt in dat eiser nu geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek.
Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Omdat het besluit genomen is na het instellen van het beroep moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 16 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: verklaart het beroep niet-ontvankelijk; bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden.