In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn verzoek op grond van de Wet open overheid (Woo). Eiser heeft dit verzoek ingediend op 27 mei 2024. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van vier weken heeft beslist op het Woo-verzoek van eiser, dat uiterlijk op 24 juni 2024 had moeten worden afgehandeld. Eiser heeft de staatssecretaris op 6 augustus 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn van twee weken is verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen en legt een beslistermijn van zes weken op, rekening houdend met de verklaring van de staatssecretaris over de vele Woo-verzoeken die hij heeft ontvangen.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De uitspraak concludeert dat het beroep gegrond is, de staatssecretaris de onder 4.1 genoemde termijn moet respecteren en het griffierecht van € 187,- aan eiser moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, en is openbaar gemaakt op 16 oktober 2025.