ECLI:NL:RBZWB:2025:7002

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
16 oktober 2025
Publicatiedatum
16 oktober 2025
Zaaknummer
25/1131
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Financiën

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 16 oktober 2025, in de zaak tussen eiser en de Staatssecretaris van Financiën, wordt het beroep van eiser beoordeeld. Eiser heeft gesteld dat de staatssecretaris niet tijdig heeft beslist op zijn bezwaar van 15 december 2024. Tijdens een regiezitting op 5 juni 2025 is gesproken over het aantal beroepen dat eiser heeft ingediend. De staatssecretaris heeft de rechtbank verzocht om zonder nadere zitting uitspraak te doen, wat door eiser is goedgekeurd.

De rechtbank oordeelt dat als een bestuursorgaan niet op tijd beslist, de betrokkene in beroep kan gaan. Eiser heeft op 30 januari 2025 de staatssecretaris in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen, en legt een beslistermijn op van zes weken na verzending van de uitspraak. Tevens wordt een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, wat betekent dat eiser gelijk krijgt. De staatssecretaris moet het griffierecht van € 194,- aan eiser vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/1131

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser
en

de Staatssecretaris van Financiën, de staatssecretaris.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaar van 15 december 2024.
1.1.
Op 5 juni 2025 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij met partijen onder meer gesproken is over het grote aantal beroepen niet tijdig beslissen dat door eiser is ingediend. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en mr. R.P. Vaarnold, de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.2.
Bij brief van 7 augustus 2025 heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht om in dit beroep zonder nadere zitting uitspraak te doen. Eiser heeft hiervoor toestemming gegeven.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Eiser heeft het bezwaarschrift ingediend op 15 december 2024. De staatssecretaris moet binnen zes weken beslissen, gerekend vanaf het moment waarop de bezwaartermijn voorbij is
. [2] De staatssecretaris had dus uiterlijk op 28 januari 2025 moeten beslissen. De termijn waarbinnen de staatssecretaris moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiser heeft de staatssecretaris op 30 januari 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan de staatssecretaris worden opgelegd?
4. Omdat de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de staatssecretaris dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen. De staatssecretaris heeft uitgelegd dat hij extra tijd nodig heeft vanwege de vele procedures, waarin eiser bezwaar of beroep heeft ingesteld. De rechtbank vindt dat een goede reden. De staatssecretaris moet daarom het besluit nemen binnen zes weken na het verzenden van de uitspraak.
Welke dwangsom wordt aan de staatssecretaris opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, de staatssecretaris de onder 4.1 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de staatssecretaris de onder 5 genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de staatssecretaris het griffierecht aan eiser vergoeden. Eiser heeft geen proceskosten gemaakt die volgens de wet vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- bepaalt dat de staatssecretaris het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 16 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit staat in artikel 7:10 en 7:13 van de Awb.