Op 16 oktober 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en de Staatssecretaris van Financiën. Eiser had beroep ingesteld omdat de staatssecretaris volgens hem niet tijdig had beslist op zijn bezwaar van 19 november 2024. De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was, omdat de staatssecretaris na het instellen van het beroep alsnog een besluit had genomen. Dit betekende dat eiser geen belang meer had bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. De rechtbank verklaarde het beroep niet-ontvankelijk en bepaalde dat de staatssecretaris het griffierecht van € 194,- aan eiser moest vergoeden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Eiser had eerder verzet ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin zijn beroep niet-ontvankelijk was verklaard wegens te late betaling van het griffierecht. Dit verzet werd gegrond verklaard, wat leidde tot de inhoudelijke beoordeling van het beroep in deze uitspraak.