In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 17 oktober 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Veere beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een vrijstaande recreatiewoning, vastgesteld op € 458.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling en stelde dat de waarde niet hoger kon zijn dan € 400.000, althans subsidiair € 440.000. De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2025 behandeld, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. A. Bakker.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar voldoende onderbouwing heeft gegeven voor de vastgestelde WOZ-waarde. De rechtbank oordeelt dat de gebruikte referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar op juiste wijze rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woningen. Belanghebbende voerde aan dat de heffingsambtenaar ten onrechte een hogere factor voor de ligging had gehanteerd en dat er onvoldoende rekening was gehouden met de onderhoudstoestand van de woning. De rechtbank volgt deze argumenten niet en concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven. Belanghebbende krijgt geen vergoeding van griffierecht of proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.