ECLI:NL:RBZWB:2025:704

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 februari 2025
Publicatiedatum
11 februari 2025
Zaaknummer
23/2416 ANW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag voor Anw-uitkering na beoordeling van arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 11 februari 2025, wordt het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw) beoordeeld. Eiseres had op 3 januari 2022 een Anw-uitkering aangevraagd, welke door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) op 29 juni 2022 werd afgewezen. De Svb bleef bij deze afwijzing na het bezwaar van eiseres, wat leidde tot het beroep bij de rechtbank. Tijdens de zitting op 3 juni 2024 was eiseres niet aanwezig, maar de Svb diende een verweerschrift in. De rechtbank schorste het onderzoek om de Svb de gelegenheid te geven om aanvullende informatie van het UWV te verkrijgen. Deze aanvullende rapportage werd op 21 juni 2024 ingediend, en eiseres reageerde hierop op 24 juli 2024. De rechtbank sloot het onderzoek op 14 januari 2025.

De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht de aanvraag voor de Anw-uitkering heeft afgewezen, waarbij de focus ligt op de arbeidsongeschiktheid van eiseres. De rechtbank stelt vast dat de Svb de aanvraag heeft afgewezen op basis van een rapport van het UWV, waarin werd geconcludeerd dat eiseres op de relevante datum minder dan 45% arbeidsongeschikt was. Eiseres voerde aan dat haar klachten niet voldoende waren meegewogen en dat zij meer beperkingen had dan vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de rapportages van de (verzekerings)artsen voldoende onderbouwd zijn. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om eiseres meer beperkt te achten dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is vastgesteld.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar oordeelt dat de Svb het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden en veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.360,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/2416 ANW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. I. Oztas),
en

De Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank Utrecht (Svb), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een uitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet (Anw).
1.1
Met het besluit van 29 juni 2022 (primair besluit) heeft de Svb de aanvraag van eiseres afgewezen.
Met het bestreden besluit van 8 maart 2023 op het bezwaar van eiseres is de Svb bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2
De Svb heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 3 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan heeft mr. A. Marijnissen namens de Svb deelgenomen. Eiseres en haar gemachtigde zijn, met voorafgaand bericht, niet verschenen.
1.4
De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om de Svb in de gelegenheid te stellen om het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) om een nadere motivering te vragen. De Svb heeft op 21 juni 2024 een aanvullende rapportage van een verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) van het UWV van 19 juni 2024 overgelegd. Op 24 juli 2024 heeft eiseres hierop gereageerd. Omdat partijen geen bezwaar hebben gemaakt tegen het achterwege blijven van een nadere zitting, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten op 14 januari 2025.

Totstandkoming van het besluit

Feiten
2. De echtgenoot van eiseres, [echtgenoot] , is op [datum] 2021 overleden.
Eiseres heeft op 3 januari 2022 een Anw-uitkering aangevraagd bij de Svb.
De Svb heeft het UWV verzocht om te onderzoeken of eiseres op 8 november 2021 minimaal 45% arbeidsongeschikt is en of deze arbeidsongeschiktheid tenminste drie maanden zal voortduren.
Het UWV heeft de Svb op 14 juni 2022 bericht dat eiseres op 8 november 2021 minder dan 45% arbeidsongeschikt was. Op basis van dit bericht heeft de Svb met het primaire besluit de aanvraag van eiseres afgewezen.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de Svb terecht de aanvraag van eiseres voor een Anw-uitkering heeft afgewezen. Zij doet dit aan de hand van de argumenten die eiseres heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
Wettelijk kader
4. Op grond van artikel 14, eerste lid, van de Anw heeft de nabestaande die arbeidsongeschikt is recht op een nabestaandenuitkering. Het begrip arbeidsongeschiktheid is nader gedefinieerd in artikel 11 van de Anw. Artikel 11 van de Anw luidt:
1. Arbeidsongeschikt is degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebreken niet in staat is om met arbeid 55% te verdienen van hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan, met arbeid gewoonlijk verdienen.
2. In het eerste lid wordt onder de eerstgenoemde arbeid verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe die persoon met zijn krachten en bekwaamheden in staat is.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] , heeft de wetgever met artikel 11 van de Anw kennelijk beoogd aan te sluiten bij de omschrijving van het begrip arbeidsongeschiktheid in de arbeidsongeschiktheidswetten en ligt het dan ook voor de hand bij de toepassing van dit artikel aansluiting te zoeken bij de regelgeving en de jurisprudentie met betrekking tot het begrip arbeidsongeschiktheid daaromtrent.
Medische beoordeling
5. Het bestreden besluit, voor zover dit ziet op de medische beoordeling, is gebaseerd op rapporten van [arts] (arts) en [verzekeringsarts b&b] van het UWV. Het rapport van de arts is gecontrasigneerd door [verzekeringsarts] .
5.1
De arts heeft het dossier van eiseres bestudeerd en haar gezien op het spreekuur. De arts heeft eiseres psychisch en lichamelijk onderzocht. Volgens de arts heeft eiseres enige belemmeringen die leiden tot beperkingen in het arbeidsvermogen.
Deze beperkingen heeft de arts vastgelegd in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 10 mei 2022.
5.2
De verzekeringsarts b&b heeft het dossier van eiseres bestudeerd. Ook heeft de verzekeringsarts b&b eiseres gezien op het spreekuur. Eiseres heeft in bezwaar een behandelplan van TCP.e van 4 mei 2022, een brief van [verpleegkundig specialist] en [psychiater] van TCP.e van 4 januari 2023 en een uitdraai van een huisartsenjournaal van [huisartsenpraktijk] van 10 augustus 2022 overgelegd. De verzekeringsarts b&b heeft deze stukken bestudeerd en meegewogen bij zijn beoordeling van de belastbaarheid van eiseres. Volgens de verzekeringsarts b&b stonden de psychische klachten ten tijde van het onderzoek door de arts minder op de voorgrond. Nu eiseres achteraf juist net op dat moment voor PTSS-klachten en een matige depressie in behandeling is gekomen, ziet de verzekeringsarts b&b reden voor het aannemen van een extra beperking, namelijk voor contact met patiënten. De verzekeringsarts b&b heeft de FML op 22 februari 2023 aangepast.
5.3
Eiseres heeft tegen de medische beoordeling aangevoerd dat zij meer dan 45% arbeidsongeschikt is. Volgens eiseres blijkt uit haar medisch dossier dat zij op de datum in geding disfunctioneert op micro-, meso- en macroniveau. Sinds het overlijden van haar man heeft zij de woning niet meer opgeruimd of schoongemaakt, terwijl zij dit normaal gesproken wel zou doen en besteedt zij nauwelijks aandacht aan zelfverzorging, wat mede de reden is dat zij sindsdien 20 kg is afgevallen. Verder blijkt uit het dossier dat eiseres geen sociale contacten meer heeft, wat volgens eiseres te maken heeft met haar psychische problematiek en dit is dus geen eigen keuze van haar. De verzekeringsarts b&b heeft niet voldoende gemotiveerd waaruit blijkt dat er per 6 augustus 2022 sprake zou zijn van verbetering van de klachten van eiseres. Uit het behandelplan van TCP.e van 6 augustus 2022 blijkt dat door de behandelaar geconcludeerd wordt dat er bij eiseres sprake is van actieve PTSS en comorbide depressie als gevolg van vastzittende rouw, wat in de brief van de psychiater van 4 januari 2023 wordt herhaald. Volgens eiseres moeten dan ook meer beperkingen worden aangenomen op persoonlijk en sociaal functioneren. Tot slot stelt eiseres dat het onderzoek onzorgvuldig tot stand is gekomen, omdat haar beroep op een urenbeperking onderbelicht is gebleven.
5.4
Naar aanleiding van de schorsing van het onderzoek door de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b aanvullend gerapporteerd. De verzekeringsarts b&b heeft aangegeven dat het niet relevant is of de diagnose per 6 augustus 2022 is veranderd, omdat de periode in geding 8 november 2021 en de drie maanden daarna is. Dat eiseres zou disfunctioneren op micro, meso- en macroniveau is gebaseerd op een verkeerde interpretatie van de gegevens. Eiseres heeft inderdaad een periode van rouw gehad, waarbij niet alleen haar echtgenoot weg was, maar zij ook haar doel in het leven (verzorgen van haar echtgenoot) verloor. Dat eiseres daarom naast de rouw eenzaamheid maar ook leegte ervoer is begrijpelijk. Ook verklaart dit wel dat de dagstructuur opgelegd door de verzorging verdween. Op zich zijn dit niet tekenen van depressie, maar acht de verzekeringsarts b&b dit wel begrijpelijk gezien de situatie. Maar daarbij waren de depressieve klachten niet zodanig dat eiseres niet meer in staat was om actie te ondernemen. De verzekeringsarts b&b wijst in dit verband onder meer op het feit dat eiseres op 12 januari 2022 een nieuwe woning wilde en van afvallen geen sprake meer was en dat op 8 februari 2022 bij controle wordt aangegeven dat de voeding redelijk gaat, maar dat deze beter verdeeld kan worden over de dag. Ten aanzien van de stelling dat eiseres geen sociale contacten meer had merkt de verzekeringsarts b&b op dat uit het huisartsenjournaal blijkt dat eiseres gedurende de jaren waarin zij haar man verzorgde ook vrijwel geen sociale contacten had. De verzekeringsarts b&b meent dat er geen medische grond is om te stellen dat het gebrek aan sociale contacten is gebaseerd op een psychiatrische aandoening. Volgens de verzekeringsarts b&b is er op basis van de aangegeven klachten geen enkele aanleiding om eiseres nog meer beperkt te achten. Evenmin is er een medische grond voor het stellen van een urenbeperking.
5.5
De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op een voldoende zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Eiseres is gezien door de (verzekerings)artsen en door hen zowel lichamelijk als psychisch onderzocht. De (verzekerings)artsen hebben alle beschikbare medische informatie, waaronder de informatie van de behandelaars van eiseres, meegewogen bij hun beoordeling. Uit de rapporten van de (verzekerings)artsen blijkt dat zij op de hoogte waren van de door eiseres gestelde klachten, waaronder PTSS. Bij de opstelling van de FML is met het geobjectiveerde deel van de klachten van eiseres rekening gehouden. De rechtbank ziet geen aanleiding om te twijfelen aan de belastbaarheid die de verzekeringsarts b&b uiteindelijk heeft aangenomen. Daarbij is in aanmerking genomen dat de verzekeringsarts b&b uitgebreid heeft gereageerd op wat in beroep door eiseres is aangevoerd. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank terecht opgemerkt dat de beoordeling in deze procedure ziet op de datum in geding 8 november 2021 en de daaropvolgende drie maanden. Met de verzekeringsarts b&b acht de rechtbank dan ook niet relevant of er zich al dan niet een verbetering heeft voorgedaan dan wel of er andere diagnoses zijn gesteld per 6 augustus 2022. De verzekeringsarts b&b heeft meegewogen dat er zich bij eiseres in de maanden na het overlijden een depressieve stoornis heeft ontwikkeld en dat zij PTSS-klachten heeft. Op basis van die klachten zijn door de (verzekerings)artsen beperkingen aangenomen in de rubriek sociaal functioneren en op het aspect contact met hulpbehoevenden. Bij gebreke van een nadere onderbouwing met medisch objectiveerbare gegevens ziet de rechtbank geen reden om te stellen dat er andere of verdergaande beperkingen aangenomen hadden moeten worden. Evenmin ziet de rechtbank aanleiding om eiseres te volgen in haar stelling dat een urenbeperking aangenomen moet worden. De rechtbank overweegt dat een urenbeperking kan worden gesteld wanneer sprake is van een stoornis in de energiehuishouding, uit preventie of vanwege een verminderde beschikbaarheid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts b&b begrijpelijk uiteengezet waarom in het geval van eiseres een urenbeperking niet aan de orde is. De rechtbank ziet geen reden om te twijfelen aan het standpunt van de verzekeringsarts b&b dat uit het dagverhaal van eiseres niet naar voren komt dat sprake is van een aandoening waarbij sprake is van noodzakelijke extra recuperatieperiodes, dat geen sprake is van een situatie waarbij bekend is dat ziekteverschijnselen kunnen optreden of verergeren bij een toenemende duurbelasting of dat eiseres vanwege een noodzakelijke behandeling structureel niet in staat is om arbeid te verrichten. Tot slot wijst de rechtbank eiseres erop dat volgens vaste rechtspraak de subjectieve beleving van een betrokkene van haar klachten niet beslissend is bij de beoordeling van de vraag welke objectieve beperkingen vast te stellen zijn.
5.6
In reactie op de aanvullende rapportage van de verzekeringsarts b&b van 19 juni 2024 heeft eiseres aangevoerd dat het psychisch onderzoek in de primaire fase is uitgevoerd door een arts, niet zijnde een verzekeringsarts, en dat daarom aan dit onderzoek minder gewicht moet worden toegekend.
Daargelaten dat de rechtbank niet inziet waarom deze grond niet eerder dan in de reactie van 24 juli 2024 naar voren gebracht had kunnen worden, overweegt de rechtbank dat volgens vaste rechtspraak als uitgangspunt geldt dat als het medisch onderzoek in de primaire fase is verricht door een arts die geen verzekeringsarts is, in de bezwaarfase wel een spreekuurcontact met een verzekeringsarts moet plaatsvinden. De rechtbank stelt vast dat aan deze eis in dit geval is voldaan. Deze grond kan dan ook niet slagen.
5.7
De rechtbank komt tot de conclusie dat de beperkingen van eiseres in de FML van 22 februari 2023 niet zijn onderschat. Voor de verdere beoordeling gaat de rechtbank dan ook uit van de belastbaarheid die is neergelegd in die FML.
Arbeidskundige beoordeling
6. De arbeidskundige beoordeling van het bestreden besluit is gebaseerd op rapportages van [arbeidsdeskundige] (arbeidsdeskundige) en [arbeidsdeskundige b&b] (arbeidsdeskundige b&b) van het UWV.
6.1
De arbeidsdeskundige heeft, rekening houdend met de vastgestelde FML, de volgende functies ten grondslag gelegd aan de berekening van de mate van arbeidsongeschiktheid: productiemedewerker papier, karton, drukkerij (SBC-code 111174), inpakker (handmatig) (SBC-code 111190) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171). Volgens de arbeidsdeskundige bedraagt de verdiencapaciteit van eiseres meer dan 55% van het maatmaninkomen.
6.2
De arbeidsdeskundige b&b heeft vastgesteld dat de door de arbeidsdeskundige geduide functies na aanpassing van de FML door de verzekeringsarts b&b nog steeds passend zijn. De verdiencapaciteit van eiseres is volgens de arbeidsdeskundige b&b 100% van het maatmaninkomen.
6.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres in beroep tegen de arbeidskundige beoordeling geen gronden heeft aangevoerd. Voor zover eiseres zich op het standpunt stelt dat zij niet in staat is de geduide functies te verrichten, overweegt de rechtbank dat dit standpunt voortvloeit uit de opvatting van eiseres dat haar medische beperkingen zijn onderschat. Zoals de rechtbank in overweging 5.7 heeft geconcludeerd, is die opvatting niet juist.

Conclusie en gevolgen

7. Dat er geen aanleiding bestaat om eiseres meer beperkt te achten, heeft de Svb naar het oordeel van de rechtbank pas in beroep voldoende gemotiveerd met het aanvullende rapport van de verzekeringsarts b&b van 19 juni 2024. Dat betekent dat er sprake was van een motiveringsgebrek in het bestreden besluit op het moment dat eiseres beroep instelde. Het bestreden besluit was in zoverre in strijd met het bepaalde in artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
7.1
Dit gebrek zal met toepassing van artikel 6:22 van de Awb worden gepasseerd aangezien aannemelijk is dat eiseres hierdoor niet is benadeeld. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat de aanvullende motivering niet leidt tot een wijziging van het standpunt van de Svb dat de aanvraag voor een Anw-uitkering terecht is afgewezen. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
7.2
Vanwege de toepassing van artikel 6:22 Awb dient het griffierecht aan eiseres te worden vergoed. De rechtbank zal de Svb daarnaast om die reden veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.360,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1/2 punt voor de reactie op de aanvullende rapportage, met een waarde per punt van € 907,- en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- bepaalt dat de Svb het griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden;
- veroordeelt de Svb in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.360,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 11 februari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BR1933