De bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Voor een bewezenverklaring van het invoeren van verdovende middelen als bedoeld in artikel 2 onder A van de Opiumwet moet kunnen worden vastgesteld dat deze middelen het grondgebied van Nederland binnen zijn gebracht, dat verdachte daarvan wetenschap heeft gehad en dat deze middelen zich binnen zijn machtssfeer bevonden. Hieronder wordt ook begrepen de situatie waarin verdachte de aanmerkelijke kans op de aanwezigheid van cocaïne bewust heeft aanvaard.
De rechtbank stelt vast dat op 18 april 2025 een auto voorzien van het Nederlandse [kenteken] een ANPR-melding gaf bij de grensovergang op de rijksweg A16 Nederland in. De auto is in de ANPR geplaatst, omdat deze in verband werd gebracht met ondermijnende criminaliteit. De auto kwam vanuit België de grens over naar Nederland en is door de politie staande gehouden in Zevenbergschen Hoek, gemeente Moerdijk. Verdachte was op dat moment de bestuurder en enige inzittende van de auto. De auto is door de politie doorzocht. Tijdens de doorzoeking zijn in de kofferbak 4 verhuisdozen aangetroffen. In deze dozen zaten in totaal 40 getapete bruine pakketten. Het totale nettogewicht van deze pakketten bedroeg 39,9 kilo. De vraag die eerst moet worden beantwoord is of deze pakketten cocaïne bevatten.
Chain of evidence
Uit het proces-verbaal PL2000-2025098783-3 blijkt dat de in de auto aangetroffen verdovende middelen (“40 pakketten in koffer aangetroffen verdeeld in 4 dozen”) op
18 april 2025 door de politie in beslag zijn genomen onder [goednummer]. De politie heeft foto’s genomen van de dozen en pakketten, die zijn opgenomen als foto 2 en 3 bij dit proces-verbaal.
Uit het proces-verbaal 2504181530.AMB blijkt dat de dozen met daarin de pakketten op 18 april 2025 zijn overgenomen van de politie door Team Bijzondere Bijstand Douane. Bij dit proces-verbaal is een bewijs van ontvangst gevoegd, waaruit blijkt dat er 4 dozen met daarin in totaal 40 pakketten, geregistreerd onder [goednummer], zijn ontvangen.
Uit het proces-verbaal volgt verder dat er 5 monsters van ongeveer 3 gram poeder zijn genomen, welke zijn voorzien van SIN-nummers. De monsters zijn verpakt in gripzakjes. Deze 5 gripzakjes zijn vervolgens onder begeleiding van een aanvraagformulier naar het Douanelaboratorium gegaan. De SIN-nummers staan niet vermeld in de tekst van dit proces-verbaal. Wel is er een bijlage gevoegd bij het proces-verbaal genaamd ‘Aanvraagformulier monsteronderzoek belastingdienst/douane laboratorium’. Op dit formulier staat vermeld: de zaaknaam ‘Diverse zaken 19 40 kg LX voertuigcontrole’, dat het om 40 pakketten van vermoedelijk cocaïne gaat en 5 stickers met daarop de SIN-nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] .
De rechtbank beschikt verder over het proces-verbaal [kenmerk 1] , met daarin een fotografische vastlegging van de handelingen verricht door Team Bijzondere Bijstand Douane zoals beschreven in het proces-verbaal 2504181530.AMB. Dit proces-verbaal bevat een foto met kenmerk [kenmerk 2] van de van de politie ontvangen dozen en een foto met kenmerk [kenmerk 3] van de in bruine tape omwikkelde pakketten. De dozen op deze foto zien er hetzelfde uit als de dozen op foto 2 van het eerdere proces-verbaal van politie met nummer PL2000-2025098783-3. Het proces-verbaal van het Team Bijzondere Bijstand Douane bevat daarnaast ook een foto met kenmerk [kenmerk 4] , waarop de 5 gripzakjes zijn te zien, alsmede 5 stickers met daarop SIN-nummers. Deze SIN-nummers zijn echter niet goed leesbaar.
Uit het rapport van het Douanelaboratorium met zaaknaam ‘Diverse zaken 19 40 kg LX voer’ blijkt dat deze van Team Bijzondere Bijstand Douane een verzegelde zak met 5 gripzakjes met de SIN-nummers [nummer 1] , [nummer 2] , [nummer 3] , [nummer 4] en [nummer 5] ontving. De inhoud van de gripzakjes is onderzocht en hierbij werd vastgesteld dat het materiaal van alle SIN-nummers cocaïne bevatte.
Uit het voorgaande en het hiernavolgende blijkt volgens de rechtbank voldoende duidelijk dat de door de Douane onderzochte verdovende middelen dezelfde zijn als de door de politie in de auto aangetroffen en inbeslaggenomen verdovende middelen. Zo betreffen het qua uiterlijk precies dezelfde dozen, gaat het zowel bij de politie als de douane om [goednummer] en komen de BVH-nummers met elkaar overeen. Verder luidt de zaaknaam ‘Diverse zaken 19 40 kg LX voertuigcontrole’ op het Aanvraagformulier monsteronderzoek douane laboratorium' nagenoeg hetzelfde als de zaaknaam ‘Diverse zaken 19 40 kg LX voertuig’ van het Douane laboratorium. Ook corresponderen de SIN-nummers op dit aanvraagformulier met de nummers vermeld in het rapport van het Douanelaboratorium. Het feit dat de SIN-nummers op de foto in proces-verbaal [kenmerk 1] niet goed leesbaar zijn, doet aan het voorgaande niet af.
Opzet
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of bewezen kan worden verklaard dat verdachte opzettelijk cocaïne heeft ingevoerd. Om het bestanddeel ‘opzettelijk’ te kunnen bewijzen, is vereist dat verdachte op enige manier wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de harddrugs in de auto die hij bestuurde en dat deze zich in zijn machtssfeer bevonden. Dit laatste staat buiten kijf, nu verdachte de enige inzittende en bestuurder van de auto was en hij wist dat de goederen in de kofferbak lagen. Verdachte heeft ontkend dat hij wist dat het cocaïne was. Hij heeft aangegeven dat hij wel wist dat het niet in de haak was wat hij moest vervoeren, omdat hij € 2.500, - cash zou krijgen voor de rit. Verdachte wil verder niet verklaren over de personen die hem aan deze rit hebben geholpen of daar op andere wijze bij betrokken zijn geweest. De rechtbank hecht geen waarde aan de verklaring van verdachte dat hij niet wist dat er cocaïne in de dozen zat. Vast staat dat verdachte met ongeveer 40 kilo cocaïne in zijn kofferbak vanuit België naar Nederland is gereden. Deze hoeveelheid heeft een straatwaarde van ongeveer 1 miljoen euro. Op basis van de algemene ervaringsregel dat de bestuurder, en enige inzittende van een auto waarin zich een niet onaanzienlijke hoeveelheid drugs bevindt, met de aanwezigheid daarvan bekend geacht mag zijn, kan opzet op het vervoeren daarvan bewezen worden, zie hiervoor HR 25 november 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9587, NJ 1987, 493. In dit geval gaat het om de opzet op het invoeren van cocaïne. In lijn met het arrest van de Hoge Raad kan op basis van de algemene ervaringsregel worden aangenomen dat verdachte bekend was met de aanwezigheid van de grote hoeveelheid drugs, in dit geval cocaïne. Dit wordt pas anders indien de verdachte een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring aflegt waaruit een ander beeld naar voren komt. Daarvan is geen sprake. Verdachte heeft immers niet willen vertellen van wie hij de dozen heeft gekregen en geeft verder ook geen informatie over wie zijn contacten zijn. Gelet op het vorenstaand acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk ongeveer 40 kilo cocaïne heeft ingevoerd.