In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat de staatssecretaris volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 16 september 2024. Op 5 juni 2025 heeft een regiezitting plaatsgevonden waarbij met partijen onder meer gesproken is over het grote aantal beroepen niet tijdig beslissen dat door eiser is ingediend. Bij brief van 7 augustus 2025 heeft de staatssecretaris de rechtbank verzocht om in dit beroep zonder nadere zitting uitspraak te doen, waaraan eiser zijn toestemming heeft gegeven.
De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vereiste termijn van zes weken heeft beslist op het bezwaarschrift van eiser, dat uiterlijk op 31 oktober 2024 had moeten zijn genomen. Eiser heeft de staatssecretaris op 5 november 2024 in gebreke gesteld, waarna de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris alsnog een besluit moet nemen en legt een beslistermijn van zes weken op, in plaats van de standaard twee weken, gezien de bijzondere omstandigheden van het aantal procedures van eiser.
Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De uitspraak is gegrond verklaard, wat betekent dat de staatssecretaris het griffierecht aan eiser moet vergoeden, maar eiser heeft geen proceskosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.