ECLI:NL:RBZWB:2025:7245

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
27 oktober 2025
Zaaknummer
25/4377
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 30 december 2024. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 29 oktober 2024 (verzonden op 14 november 2024), over het afwijzen van een handhavingsverzoek. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank stelt vast dat het college niet tijdig heeft beslist op het bezwaarschrift. Eiser heeft het college op 8 augustus 2025 in gebreke gesteld, en sindsdien zijn er twee weken verstreken zonder dat er een nieuw besluit is genomen. De rechtbank bepaalt dat het college alsnog binnen twee weken na deze uitspraak een besluit moet nemen, met een uiterste datum van 30 november 2025. De rechtbank overweegt dat een langere termijn dan twee weken gerechtvaardigd is vanwege de complexiteit van de zaak, die een meerpartijengeschil betreft.

Daarnaast heeft de rechtbank de hoogte van de dwangsom vastgesteld die het college moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. Tevens wordt de bestuurlijke dwangsom vastgesteld op € 1.442,-, omdat de ingebrekestelling op 8 augustus 2025 is ontvangen en er sindsdien meer dan 42 dagen zijn verstreken.

De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, dat het college de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen, en dat het college het griffierecht van € 194,- en proceskosten van € 453,50 aan eiser moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4377

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser,

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zundert, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat het college volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn bezwaarschrift van 30 december 2024. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van 29 oktober 2024 (verzonden op 14 november 2024), over het afwijzen van een handhavingsverzoek.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Niet in geschil is dat er sprake is van een overschrijding van de beslistermijn. Eiser heeft het college op 8 augustus 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen.
4.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2
Het college heeft in het verweerschrift van 25 september 2025 aangegeven dat de beslistermijn is overschreden, omdat sprake is van een meerpartijengeschil in een handhavingskwestie. Een dergelijk geschil met meerdere partijen en aan elkaar tegengestelde belangen, kan bemoeilijken dat het bezwaarschrift tijdig afgehandeld wordt. De bezwaarschriftencommissie heeft haar schriftelijke advies op 21 augustus 2025 aan het college uitgebracht. Volgens dat advies moet nader onderzoek worden verricht naar het feitelijk gebruik van twee (bedrijfs)woningen. Dat onderzoek is nog niet afgerond. Het nadere onderzoek leidt ertoe dat een beslissing op bezwaar in oktober nog niet genomen kan worden. Het college verwacht dat de beslissing op bezwaar in november genomen zal kunnen worden. Het college heeft de rechtbank verzocht om een ruimere termijn te geven.
4.3
Naar het oordeel van de rechtbank moet een termijn recht doen aan de reële mogelijkheden om op het bezwaar te beslissen, maar ook aan het belang om binnen afzienbare tijd een beslissing te ontvangen. Een langere termijn dan twee weken acht de rechtbank in dit geval aangewezen vanwege het belang van een zorgvuldige besluitvorming. Een zorgvuldige besluitvorming vergt dat nader onderzoek wordt gedaan naar het feitelijk gebruik van de twee (bedrijfs)woningen. In dit geval acht de rechtbank het daarom redelijk dat het college tot uiterlijk 30 november 2025 de tijd krijgt de beslissing op bezwaar te nemen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. Het college heeft de rechtbank verzocht om af te zien van het verbinden van enige (nadere) dwangsom aan de uitspraak. De rechtbank ziet in de door het college genoemde omstandigheden geen aanleiding om dit verzoek toe te wijzen. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat het college al een langere termijn dan twee weken wordt gegeven om alsnog op de beslissing op bezwaar te beslissen. Het college heeft daarnaast ook zelf in het verweerschrift aangegeven dat zij in november op het bezwaar kan beslissen.
5.1
De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
Stelt de rechtbank de bestuurlijke dwangsom vast?
6. Eiser heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [2]
6.1.
Het college heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De rechtbank constateert dat uit de stukken blijkt dat de ingebrekestelling op 8 augustus 2025 is ontvangen en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank oordeelt dan ook dat de bestuurlijke dwangsom € 1.442,- bedraagt.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt, het college de onder 4.3 genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5.1 genoemde dwangsom wordt opgelegd. De rechtbank stelt ook de door het college al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast zoals onder 6.1 berekend.
7.1
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser ook een vergoeding voor zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college op uiterlijk 30 november 2025 alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
- stelt de door het college te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 194,- aan eiser moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.