ECLI:NL:RBZWB:2025:7273

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
BRE 24/5473 PW
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de tijdelijke en gedeeltelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 28 oktober 2025, wordt het beroep van eiser tegen de tijdelijke en gedeeltelijke ontheffing van arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. O.C. Bozbiyik, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden, dat hem ontheffing verleende van bepaalde arbeidsverplichtingen van 1 december 2023 tot 1 juni 2025. Eiser ontving sinds 18 februari 2022 een bijstandsuitkering en was eerder ontheven van arbeidsverplichtingen, maar de Bevelanden concludeerde dat hij niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt was. Tijdens de zitting op 14 februari 2025 werd het beroep behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek op 22 oktober 2025 gesloten, waarna de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig was voorbereid en onvoldoende gemotiveerd. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en gaf de Bevelanden de opdracht om een nieuw besluit te nemen, waarbij een nieuw medisch onderzoek en een arbeidsdeskundig onderzoek dienden plaats te vinden. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht en de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5473 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. O.C. Bozbiyik),
en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden(de Bevelanden), verweerder,
(gemachtigden: [gemachtigde 1] en [gemachtigde 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de tijdelijke en gedeeltelijke ontheffing van de arbeidsverplichtingen op grond van de Participatiewet.
1.1.
Met het besluit van 7 december 2023 (primair besluit) heeft de Bevelanden aan eiser van 1 december 2023 tot 1 juni 2025 ontheffing verleend voor de arbeidsverplichtingen in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a en c, van de Participatiewet. De arbeidsverplichting in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet blijft wel van toepassing op eiser. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
Met het bestreden besluit van 14 mei 2024 is het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
1.2.
De Bevelanden heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de toenmalige gemachtigde van eiser mr. M. Kaplan
en de gemachtigden van de Bevelanden.
1.4.
Ter zitting is het onderzoek geschorst om de Bevelanden in de gelegenheid te stellen aanvullende informatie te overleggen van de arts die in opdracht van de Bevelanden een medisch onderzoek heeft verricht.
1.5.
Met de brief van 25 februari 2025 heeft de Bevelanden informatie van deze arts overgelegd. Daarop heeft eiser op 29 april 2025 gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft het onderzoek op 22 oktober 2025 gesloten, nadat partijen is gevraagd of zij een nadere zitting wensen en daarop niet is gereageerd dan wel is aangegeven dat dat niet gewenst is.
Totstandkoming van het besluit
2. Eiser ontvangt sinds 18 februari 2022 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet naar de norm voor een alleenstaande.
2.1.
Met het besluit van 25 mei 2022 heeft de Bevelanden eiser van 1 juni 2022 tot en met 1 juni 2025 ontheven van de arbeidsverplichting zoals neergelegd in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Participatiewet. De verplichting als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet blijft van toepassing op eiser. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is met het besluit van 24 oktober 2022 ongegrond verklaard. In de uitspraak van 24 november 2023 heeft deze rechtbank het hiertegen door eiser ingestelde beroep ongegrond verklaard. [1]
2.2.
In het kader van de vraag of eiser van 1 december 2023 tot 1 juni 2025 op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet vrijgesteld dient te worden van de verplichtingen in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, b en c, van de Participatiewet, omdat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, heeft de Bevelanden een medisch onderzoek laten uitvoeren.
Op 9 februari 2023 heeft een arts van [bedrijf] gerapporteerd dat eiser ondanks blijvende fysieke beperkingen benutbare mogelijkheden heeft. Eiser heeft klachten van de gewrichten en het steunweefsel en ondervindt als gevolg hiervan beperkingen ten aanzien van het dynamisch handelen en de statische houdingen. Er is verder sprake van energetische beperkingen. Eiser heeft een verminderd inspanningsvermogen. Eiser wordt in staat geacht deel te nemen aan het arbeidsproces, mits rekening wordt gehouden met de beperkingen. Er is sprake van een medische urenbeperking conform de Standaard Methode Bepaling Verminderde Arbeidsduur. De indicatie energetisch/preventief is van toepassing, omdat uit eisers klachten kan worden afgeleid dat sprake is van overschrijding van de eigen grenzen, kwetsbaarheid en onvoldoende recuperatiemogelijkheden. Eiser wordt geacht 8-10 uur per week belastbaar te zijn. Eiser wordt als uitbehandeld beschouwd en de prognose van de beperkingen is stationair.
Bestreden besluit
2.3.
Met het bestreden besluit heeft de Bevelanden de bezwaren van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. De Bevelanden concludeert op basis van de rapportage van 9 februari 2023 van [bedrijf] dat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en dat dientengevolge terecht aan hem de arbeidsverplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet is opgelegd. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van een onjuist advies. Daarbij merkt de Bevelanden op dat bij het onderzoek door de arts ook de visie van eiser is meegenomen en dat eiser heeft aangegeven wel te kunnen werken, mits rekening gehouden zou worden met zijn beperkingen.

Beroepsgronden

3. Eiser heeft aangevoerd dat hij ten onrechte niet alsnog van alle verplichtingen in artikel 9 van de Participatiewet is vrijgesteld, nu hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat zijn beroep zich enkel richt tegen het handhaven van de re-integratieverplichting (eerste lid, onder b). Dat hij volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid niet aannemelijk zou hebben gemaakt, kan eiser niet volgen. In zijn geval is namelijk sprake van degeneratief discuslijden. Van deze aandoening is bekend dat de situatie en de medische toestand niet verbetert op termijn, maar juist alleen maar verslechtert. Eiser is daarnaast door de Bevelanden meerdere malen jarenlang achter elkaar ontheven van de arbeidsverplichting en tegenprestatie. Er heeft geen verbetering en/of herstel plaatsgevonden, maar er is juist sprake van verslechtering en achteruitgang van eisers klachten en beperkingen. Van de Bevelanden mag dan ook redelijkerwijs worden verwacht dat onderbouwd wordt waarom nu wel/nog wel een verbetering valt te verwachten. Daarnaast is ook relevant dat sprake is van een onoverbrugbare afstand tot de arbeidsmarkt, vanwege jarenlange inactiviteit en forse beperkingen. De Bevelanden heeft dan ook niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat eiser nog zou kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat sprake is van schending van “equality of arms”, omdat hij niet over de financiële middelen beschikt om zelf een medisch onderzoek te laten uitvoeren. Eiser beroept zich dan ook op het Korošec-arrest en verzoekt de rechtbank een onafhankelijke deskundige in te schakelen.

Juridisch kader

4. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

5. De vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of de Bevelanden op goede gronden heeft geweigerd om aan eiser een permanente ontheffing te verlenen van de re-integratieverplichting in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de Participatiewet. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
5.1.
De Bevelanden heeft geweigerd om aan eiser een permanente ontheffing te verlenen van de re-integratieverplichting, omdat eiser niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
6. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) houdt artikel 9, vijfde lid, van de Participatiewet een uitzondering in op de verplichtingen op grond van artikel 9, eerste lid, van de Participatiewet die voor een bijstandsgerechtigde gelden. Daarom moet degene die stelt dat die bepaling in zijn geval van toepassing is in beginsel aannemelijk maken dat hij voldoet aan de voorwaarden voor toepassing van die bepaling. Dit betekent dat de bijstandsgerechtigde die een permanente ontheffing wenst ten minste een begin van bewijs moet leveren dat hij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is. Bij de beantwoording van de vraag of er een begin van bewijs is dat een betrokkene volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, mag de bijstandverlenende instantie zich baseren op een advies van een deskundige instantie. De bijstandverlenende instantie moet zich ervan vergewissen dat het advies op een zorgvuldige manier tot stand is gekomen, geen onjuistheden bevat en deugdelijk is gemotiveerd. [2]
7. Ter zitting heeft eiser een e-mail van 16 mei 2023 van de arts van [bedrijf] die in opdracht van de Bevelanden een medisch onderzoek heeft verricht, overgelegd. Daarin wordt aangegeven dat er fouten in de rapportage zijn geslopen en dat er inderdaad geen informatie is opgevraagd bij de behandelaar of specialist en dat er geen lichamelijk onderzoek heeft plaatsgevonden.
7.1.
Ter zitting is afgesproken dat de Bevelanden deze e-mail zal voorleggen aan de arts en zal vragen te motiveren waarom is afgezien van een lichamelijk onderzoek en waarom geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector, terwijl de door eiser overgelegde medische informatie uit 2013 en 2005 dateert en hij heeft gesteld dat sprake is van een progressieve aandoening. De rechtbank heeft daarbij ook gevraagd te reageren op de stelling van eiser ter zitting dat een toets als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had moeten plaatsvinden, waarvan een onderzoek door een arbeidsdeskundige deel uitmaakt.
7.2.
De arts van [bedrijf] heeft gereageerd dat is afgezien van een lichamelijk onderzoek, omdat de spreek-/onderzoeksruimte die was aangewezen daarvoor niet geschikt was. De ruimte was namelijk open en er is veel inkijk. Er was verder geen onderzoekstafel aanwezig. De arts bevestigt dat er geen medische informatie bij de behandelaar is opgevraagd. De door eiser aangereikte informatie van zijn behandelaren was voldoende voor een medisch oordeel en er kon mede met die gegevens een rapport worden opgesteld. De informatie van de behandelend medisch specialisten uit 2005 en 2013 was relevant en is in het advies meegewogen. De arts heeft daarnaast aangegeven dat eiser door een arbeidsdeskundige verder onderzocht diende te worden en het verbaast hem dat dit nog niet heeft plaatsgevonden.
7.3.
Eiser heeft aangevoerd dat sprake is van concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de inhoud, zorgvuldigheid en/of totstandkoming van het advies van de arts van [bedrijf]. Er heeft namelijk geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden. Voorts is het merkwaardig dat er geen informatie is opgevraagd bij de behandelend sector en genoegen wordt genomen met medische informatie uit 2005 (volgens eiser 2015) en 2013, terwijl in dit geval sprake is van een progressieve aandoening. Eiser acht de prognose dat de beperkingen stationair zouden zijn zeer dan ook merkwaardig en tegenstrijdig. Daarnaast heeft er ook geen onderzoek plaatsgevonden door een arbeidsdeskundige, ondanks het feit dat de arts van [bedrijf] dit wel noodzakelijk achtte. Verder wordt opgemerkt dat eiser tot nu toe telkens (tijdelijk) wordt ontheven van de verplichtingen van artikel 9 van de Participatiewet. Dit duidt erop dat de kans op herstel klein/nihil is.
7.4.
Naar het oordeel van de rechtbank is het advies van [bedrijf] van
9 februari 2023 niet zorgvuldig tot stand gekomen en niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank overweegt daartoe dat ten onrechte geen lichamelijk onderzoek is verricht. Dat de onderzoeksruimte niet geschikt was voor een dergelijk onderzoek, mag naar het oordeel van de rechtbank niet van doorslaggevend belang zijn. Nu niet gesteld en onderbouwd wordt dat een lichamelijk onderzoek niet noodzakelijk was, had het op de weg van [bedrijf] gelegen om een ruimte te regelen waar wel een lichamelijk onderzoek kon plaatsvinden. De arts heeft verder niet gereageerd op eisers stelling dat sprake is van een progressieve aandoening. Gelet hierop en op de verouderde medische informatie, wordt onvoldoende gemotiveerd dat de aanwezige medische informatie voldoende actueel was om een zorgvuldig en onderbouwd medisch oordeel te vormen. Tot slot overweegt de rechtbank dat door de arts wordt erkend dat ten onrechte geen arbeidsdeskundig onderzoek heeft plaatsgevonden.
Het voorgaande betekent dat het bestreden besluit onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen en het beroep gegrond verklaren. De rechtbank geeft de Bevelanden in overweging een arts een nieuw onderzoek te laten uitvoeren naar de vraag of eiser volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is en daarbij een lichamelijk onderzoek te laten verrichten, recente medische informatie op te laten vragen bij de huisarts en/of specialist en een arbeidsdeskundig onderzoek uit te laten voeren.
7.5.
Aan bespreking van de overige beroepsgronden komt de rechtbank niet toe.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. Nu de Bevelanden gedurende de beroepsfase niet alsnog aan het zorgvuldigheidsbeginsel en de motiveringsplicht heeft voldaan, kunnen de rechtgevolgen van het vernietigde bestreden besluit niet in stand worden gelaten. Daarnaast ziet de rechtbank geen mogelijkheid om zelf in de zaak te voorzien. De reden hiervoor is dat de Bevelanden opnieuw de volledigheid en duurzaamheid van eisers arbeidsongeschiktheid zal moeten beoordelen. Ook zal de rechtbank niet met een tussenuitspraak, zoals bedoeld in artikel 8:51a van de Awb, de Bevelanden opdragen om het gebrek te herstellen, omdat dit volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. De rechtbank bepaalt daarom met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb dat de Bevelanden een nieuw besluit moet nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank geeft de Bevelanden hiervoor acht weken. Deze termijn gaat op grond van artikel 8:106 van de Awb pas lopen als de termijn om hoger beroep in te stellen is verstreken of, als hoger beroep wordt ingesteld, als daarop is beslist.
9. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de Bevelanden aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoeden.
10. De rechtbank veroordeelt de Bevelanden in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.814,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,‑ en wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit van 14 mei 2024;
  • draagt de Bevelanden op een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt de Bevelanden op het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt de Bevelanden in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Snoeks, rechter, in aanwezigheid van C.M.A. Groenendaal, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Participatiewet
Artikel 9
1. De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
a. naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid, waarbij geen gebruik wordt gemaakt van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a, te verkrijgen, deze te aanvaarden en te behouden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 30b, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen;
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a;
c. naar vermogen door het college opgedragen onbeloonde maatschappelijk nuttige werkzaamheden te verrichten die worden verricht naast of in aanvulling op reguliere arbeid en die niet leiden tot verdringing op de arbeidsmarkt.
2. Indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, kan het college in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a en c. Zorgtaken kunnen als dringende redenen worden aangemerkt, voorzover hiermee geen rekening kan worden gehouden door middel van een voorziening als bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel a.
(…)
5. De verplichtingen, bedoeld in het eerste lid, onderdelen a, b en c, zijn niet van toepassing op de belanghebbende die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is als bedoeld in artikel 4 van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Artikel 4
1. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
2. In het eerste lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie.
3. Onder duurzaam wordt mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 6
1. De beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, wordt gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 5 december 2023 (ECLI:NL:CRVB:2023:2307).