ECLI:NL:RBZWB:2025:7285

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
28 oktober 2025
Publicatiedatum
28 oktober 2025
Zaaknummer
25/4432
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot omgevingsvergunning tijdelijke opvang asielzoekers

Op 28 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning voor de tijdelijke opvang van asielzoekers in de gemeente Hilvarenbeek. De verzoekers, die zich niet konden identificeren als belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), hebben bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunning. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verzoekers niet voldeden aan de criteria voor belanghebbendheid. De voorzieningenrechter heeft uiteengezet dat alleen degenen wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken, als belanghebbenden kunnen worden aangemerkt. De verzoekers, die op ongeveer één kilometer afstand van de opvanglocatie wonen, konden niet aantonen dat zij gevolgen van enige betekenis ondervonden van de vergunningverlening. De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat de belangen van de verzoekers onvoldoende onderscheiden zijn van die van andere inwoners van de omgeving. De uitspraak benadrukt het belang van het toetsingskader voor belanghebbendheid en bevestigt dat subjectieve gevoelens van onveiligheid niet voldoende zijn om als belanghebbende te worden aangemerkt. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de beslissing openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4432

uitspraak van de voorzieningenrechter van 28 oktober 2025 in de zaak tussen

[verzoeker 1] , [verzoeker 2] , [verzoeker 3] en [verzoeker 4] , uit [plaats 1] , verzoekers

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, het college
(gemachtigde: mr. E. de Fretes).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: de gemeente Hilvarenbeek.

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de door het college aan de gemeente Hilvarenbeek verleende omgevingsvergunning voor de tijdelijke opvang van asielzoekers. Verzoekers zijn het hier niet mee eens.
1.1.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening in deze uitspraak niet-ontvankelijk omdat verzoekers niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. De gemeente Hilvarenbeek heeft een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor de tijdelijke opvang van asielzoekers. Het college heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 25 juni 2025 verleend. Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers en de gemachtigde van het college, bijgestaan door [naam 1] en drs. [naam 2] . De derde-partij is niet verschenen.
Totstandkoming van het besluit
3. Op 28 mei 2025 heeft de gemeente Hilvarenbeek bij het college een omgevingsvergunning aangevraagd voor de activiteiten: bouwactiviteit (technisch), bouwactiviteit (omgevingsplan) en afwijken van regels in het omgevingsplan, voor tijdelijke opvang (6 maanden) van zestig asielzoekers op het perceel kadastraal bekend: [kadastrale aanduiding] , plaatselijk bekend: [adres 1] (ook aangeduid als ‘ [locatie] ’).
3.1.
Vervolgens heeft het college de omgevingsvergunning verleend, en hebben verzoekers bezwaar gemaakt en hun verzoek ingediend.
3.2.
Verzoekster [verzoeker 1] woont aan de [adres 2] in [plaats 1] .
Verzoekster [verzoeker 2] woont aan de [adres 3] in [plaats 1] . Verzoeker [verzoeker 3] woont aan de [adres 4] in [plaats 1] . Verzoeker [verzoeker 4] woont aan de [adres 5] in [plaats 1] . Alle verzoekers wonen op een afstand van ongeveer één kilometer van [locatie] .
3.3.
Op 9 september 2025 heeft een hoorzitting plaatsgevonden bij de bezwaarschriftencommissie. Partijen zijn nog in afwachting van het advies.
Gronden
4. Verzoekers stellen – kort gezegd – dat het verlenen van de omgevingsvergunning in strijd is met de zorgplicht om te waarborgen dat bouwwerken geen gevaar opleveren voor veiligheid en gezondheid (artikel 1.3 Besluit bouwwerken leefomgeving). Volgens verzoekers ontbreekt daarbij bij de gemeente een duidelijk beleid over asielzoekers. Verzoekers stellen dat de gemeente en de eigenaar van de opvanglocatie al nieuwe ‘units’ hebben geplaatst terwijl nog geen onherroepelijke omgevingsvergunning is verleend (‘doordenderen’) en dat sprake is van rechtsonzekerheid voor de inwoners van [plaats 1] en [plaats 2], omdat de omgevingsvergunning voor de tijdelijke opvang steeds wordt verlengd.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Belanghebbendheid
Toetsingskader
5. Volgens artikel 7:1, eerste lid, van de Awb, in samenhang gelezen met artikel 8:1, eerste lid, van de Awb, kan uitsluitend een “belanghebbende” tegen een besluit bezwaar maken. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder “belanghebbende” verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb. Een belang dat zich onvoldoende onderscheidt van de belangen van willekeurige anderen, is geen persoonlijk belang.
5.1.
Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit - zoals een bestemmingsplan of een vergunning - toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. Het criterium ‘gevolgen van enige betekenis’ van de activiteit dient als correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft betrokkene geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van betrokkene zijn, wordt acht geslagen op de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (o.a. geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat, waarbij die factoren zo nodig in onderlinge samenhang worden bezien. Ook aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn. [1]
5.2.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), de hoogste bestuursrechter in dit soort zaken, eerder heeft overwogen blijkt uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 1:2 van de Awb (Kamerstukken II 1988-1989, 21 221, nr. 3, blz. 32 e.v.) dat met de woorden ‘wiens belang rechtstreeks is betrokken’ een zekere begrenzing wordt beoogd. Een subjectief gevoel van betrokkenheid bij een besluit is volgens de ABRvS, hoe sterk dat gevoel ook is, niet voldoende om te kunnen spreken van een rechtstreeks bij het besluit betrokken belang. Maar ook een persoon die wellicht enig belang heeft, maar zich op dat punt niet onderscheidt van grote aantallen anderen, kan niet beschouwd worden als een persoon met een rechtstreeks betrokken belang. [2]
Wat voeren verzoekers aan?
6. Verzoekers stellen dat zij belanghebbenden zijn omdat zij gevolgen van enige betekenis ondervinden. Zij voeren aan dat voormeld toetsingskader voor belanghebbendheid niet meer van deze tijd is en dat daarmee essentiële gevolgen en de impact van besluiten op burgers niet worden erkend. Verzoekers wijzen daarbij op een uitspraak van het hof ’s Hertogenbosch van 30 april 2024. [3]
6.1.
Verzoekers stellen dat de gemeente uitnodigingen voor een inloopbijeenkomst heeft verzonden aan omwonenden van de opvanglocatie, waarbij voor een veel grotere afstand is gekozen dan in veel gevallen geldt. De rechtbank begrijpt dat verzoekers daarmee bedoelen te stellen dat het criterium ‘zicht op’ hier niet relevant is.
6.2.
Verzoekers stellen verder dat zij allen in de kern van [plaats 2] wonen en dat [plaats 2] geen voorzieningen heeft, behalve één bushalte, zodat zij voor alle voorzieningen waar zij gebruik van maken, net als de asielzoekers, zijn aangewezen op het naastgelegen dorp [plaats 1] . Omdat [plaats 2] maar één ontsluitingsweg richting [plaats 1] heeft, namelijk de [straat 1], zullen verzoekers met de asielzoekers geconfronteerd worden op de route naar [plaats 1] . Hetzelfde geldt voor de route naar [plaats 3], over de [straat 2]. Verzoekers voeren aan dat zij deze ‘confrontaties’ niet kunnen ontlopen en dat zij daardoor in zekere zin ‘gevangen’ zijn in deze situatie.
6.3.
Voor [verzoeker 1] geldt dat de genoemde bushalte op vijf meter afstand van haar woning ligt. Asielzoekers maken gebruik van deze bus, wat volgens [verzoeker 1] leidt tot directe en herhaaldelijke confrontatie vanaf haar eigen erf.
6.4.
Verzoekers voeren tot slot aan dat zij (en hun kinderen) zich onveilig voelen als zij asielzoekers tegen komen op straat en bij het passeren van de opvanglocatie, vooral in de avonduren. De opvanglocatie tast de rust en de leefbaarheid van de kleine dorpskern [plaats 2] substantieel aan, aldus verzoekers.
Overwegingen van de rechtbank
7. Het is niet in geschil dat verzoekers allemaal op een afstand van ongeveer één kilometer wonen van [locatie] . Daarmee onderscheiden de belangen van verzoekers zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende van de belangen van willekeurige andere inwoners van de omgeving [plaats 1] /[plaats 2]. Tijdens de zitting hebben verzoekers gesteld dat het gaat om het belang van de inwoners van de dorpskern van [plaats 2] en dat dat belang zich onderscheidt van de belangen van de inwoners van de andere dorpen die horen bij de gemeente Hilvarenbeek. Daarmee is naar het oordeel van de voorzieningenrechter echter onvoldoende sprake van een eigen en persoonlijk belang. Verzoekers onderscheiden zich niet van grote aantallen andere inwoners van de dorpskern van [plaats 2] en kunnen daarom niet beschouwd worden als personen met een rechtstreeks betrokken belang.
8. Daarbij is naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook onvoldoende gebleken van gevolgen van enige betekenis voor verzoekers. Dat zij asielzoekers kunnen tegenkomen op de [straat 1] en de [straat 2] is daartoe onvoldoende. Ook de omstandigheid dat er zich op ongeveer één kilometer afstand van [locatie] een bushalte bevindt waar asielzoekers mogelijk gebruik van maken, is onvoldoende reden om aan te nemen dat de mogelijke toename van voetgangers door de vergunningverlening gevolgen van enige betekenis zal hebben voor [verzoeker 1].
9. Verzoekers hebben ook nog aangevoerd dat de opvanglocatie zorgt voor overlast in de zin van gevoelens van onveiligheid. Op zitting hebben zij toegelicht dat zich al verschillende incidenten met asielzoekers hebben voorgedaan. Het college heeft in reactie hierop aangegeven dat het sinds 2023 geen meldingen van overlast heeft ontvangen. Wat daar ook van zij, de vergunningverlening omvat uiteraard geen toestemming voor het verrichten van handelingen die tot dergelijke overlast leiden. Mochten zich onveilige situaties voordoen, is dat dus niet het gevolg van de vergunning, die hier aan de orde is. Daarom kunnen verzoekers ook op basis van deze subjectieve gevoelens van onveiligheid niet als belanghebbenden bij de vergunningverlening worden beschouwd. [4]
10. De voorzieningenrechter volgt verzoekers tot slot ook niet in hun stelling dat het toetsingskader voor belanghebbendheid niet meer van deze tijd is. Uit recente rechtspraak van de ABRvS volgt dat dit toetsingskader nog steeds wordt gehanteerd.

Conclusie en gevolgen

11. Gelet op het voorgaande verklaart de voorzieningenrechter verzoekers niet-ontvankelijk in hun verzoek om voorlopige voorziening omdat zij niet kunnen worden aangemerkt als belanghebbenden in de zin van de Awb.
12. Aan de vraag of sprake is van spoedeisend belang of de inhoud van het verzoek komt de voorzieningenrechter gelet hierop niet toe.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzoek niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C.F.E.M. Mes, griffier, op 28 oktober 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) 23 januari 2023, ECLI:NL:RVS:2023:235 (r.o. 6) en
2.ABRvS 3 oktober 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX8937 (r.o. 4.1).
3.Hof ’s Hertogenbosch 30 april 2024, ECLI:NL:GHSHE:2024:1457 (r.o. 8.7.5 t/m 8.7.8).
4.ABRvS 23 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:235 (r.o. 8).