ECLI:NL:RBZWB:2025:7480

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
17 oktober 2025
Publicatiedatum
31 oktober 2025
Zaaknummer
25/5205
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • T. Peters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening inzake sluiting woning op grond van de Opiumwet

Op 17 oktober 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak waarin verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. Çiçek, een voorlopige voorziening heeft gevraagd tegen het besluit van de burgemeester van Tilburg om haar woning te sluiten op grond van de Opiumwet. De sluiting volgde na de ontdekking van 500 gram amfetamine in de woning tijdens een politie-inval op 17 september 2025. De burgemeester had besloten de woning voor twee maanden te sluiten, wat verzoekster in haar belangen schaadt, gezien haar persoonlijke omstandigheden, waaronder een verstandelijke beperking en verslavingsproblematiek.

De voorzieningenrechter heeft op 17 oktober 2025 het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. De rechter oordeelde dat verzoekster een spoedeisend belang had, maar dat de burgemeester de sluiting van de woning redelijkerwijs evenwichtig had kunnen achten. De rechter nam in overweging dat verzoekster momenteel bij haar broer verblijft en dat er een begeleid wonen traject voor haar in gang is gezet. De voorzieningenrechter concludeerde dat de belangen van de openbare orde en het herstel van de wijk zwaarder wogen dan de wens van verzoekster om terug te keren naar de woning. De uitspraak is openbaar gedaan en er staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: 25/5205
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 oktober 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
[de bewindvoerder] B.V.in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[verzoekster], uit [plaats], verzoekster,
(gemachtigde: mr. B. Çiçek),
en

De burgemeester van de gemeente Tilburg, de burgemeester.

Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [plaats].

Procesverloop

Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 18 september 2025 (bestreden besluit) van de burgemeester tot onmiddellijke sluiting van de woning met bijbehorend erf aan het [adres] in [plaats] per 17 september 2025 en voor een periode van 2 maanden. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter op 13 oktober 2025 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 17 oktober 2025 op zitting behandeld. Verzoekster was samen met haar gemachtigde en zoon aanwezig. De burgemeester heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. D.L.M. Claessen. Namens de derde partij was mr. T. Stoutjesdijk aanwezig.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk mondeling uitspraak gedaan.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. De feiten

De gemeente Tilburg is eigenaar van het perceel aan het [adres] in [plaats]. De derde partij heeft een recht van erfpacht op dat perceel en is in die hoedanigheid eigenaar van de woning op het perceel (hierna: de woning). Verzoekster huurt de woning van de derde partij.
Op 17 september 2025 heeft de politie de woning doorzocht. Uit een bestuurlijke rapportage van 19 september 2025 blijkt dat de politie heeft geconstateerd dat in de woning 500 gram amfetamine en voorwerpen en stoffen als bedoeld in artikel 10a van de Opiumwet aanwezig waren.
Twee toezichthouders van de gemeente Tilburg hebben de woning op 17 september 2025 namens de burgemeester gesloten (afgesloten door het vervangen van het slot en verzegeld) voor de duur van twee maanden op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a van de Opiumwet (Opw) en artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opw in samenhang met artikel 10a, derde lid, onder 3, van de Opw. De burgemeester heeft het besluit tot het toepassen van spoedeisende bestuursdwang [1] in de vorm van het sluiten van de woning op 18 september 2025 op schrift gesteld.
Verzoekster heeft op 30 september 2025 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter op 13 oktober 2025 verzocht om een voorlopige voorziening.

2. Wettelijk kader

De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.

3. Gronden verzoekster

Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om het bestreden besluit te schorsen.
Ter onderbouwing van dat verzoek heeft zij aangevoerd dat het bestreden besluit in strijd is met het evenredigheidsbeginsel. Het belang van het behoud van de woning en stabiliteit weegt zwaar voor verzoekster. Zij heeft een verstandelijke beperking en psychische problematiek. Daarnaast is verzoekster verslaafd aan drugs en is zij mishandeld en misbruikt door haar ex-partner. Ze staat ook onder bewind. Op dit moment zet zij stappen richting rehabilitatie en is zij gemotiveerd om haar leven te verbeteren via professionele hulpverlening (verslavingszorg en reclasseringstoezicht). Continuïteit van deze zorgtrajecten vereist een stabiele woonsituatie. Dakloosheid zou haar behandelingen ernstig verstoren en de kans op terugval in haar verslaving of crimineel milieu vergroten. Als gevolg van het bestreden besluit bestaat het risico dat verzoekster haar sociale huurwoning kwijtraakt, omdat de derde partij al heeft aangegeven de huur te willen beëindigen. Verzoekster vreest ook op een zwarte lijst van de derde partij te komen staan. Verzoekster beschikt niet over alternatieve woonruimte. De burgemeester heeft geen zorgvuldig onderzoek gedaan naar de vraag of verzoekster elders onderdak kan vinden.

4. Oordeel voorzieningenrechter

4.1
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij haar verzoek om voorlopige voorziening. [2] Als gevolg van het bestreden besluit is de door verzoekster gehuurde woning gesloten voor de duur van twee maanden. Gelet op de aard van de zaak en het in geding zijnde huisrecht [3] van verzoekster is naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende gebleken van een spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening tot schorsing van het bestreden besluit.
4.2
De voorzieningenrechter heeft daarnaast geoordeeld dat verzoekster procesbelang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van haar verzoek. De derde partij heeft de huurovereenkomst op 9 oktober 2025 buitengerechtelijk ontbonden. Op zitting heeft de derde partij toegelicht dat zij ten behoeve van de ontruiming van de woning een kort geding is gestart bij de civiele rechter. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verzoekster belang bij een inhoudelijke beoordeling van haar verzoek, omdat denkbaar is dat die inhoudelijke beoordeling betekenis kan hebben in die civiele procedure.
4.3
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
4.4
Tussen partijen is niet in geschil dat de burgemeester op grond van artikel 13b, eerste lid, onder a, van de Opw bevoegd was om de woning te sluiten, omdat in de woning 500 gram amfetamine is aangetroffen. Tussen partijen is ook niet in geschil dat de burgemeester daarnaast bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b, eerste lid, onder b, van de Opw bevoegd was om de woning te sluiten, omdat in de woning aan amfetamine gerelateerde goederen zijn aangetroffen.
4.5
De burgemeester is niet verplicht de bevoegdheid van artikel 13b van de Opw te gebruiken. De burgemeester dient een belangenafweging te maken bij zijn beslissing of en op welke wijze hij van die bevoegdheid gebruik maakt. Steeds zal hij daarbij moeten beoordelen of zijn optreden in een concreet geval evenredig is. De burgemeester moet zich ervan vergewissen dat de sluiting van een woning en de duur ervan geschikt, noodzakelijk en evenwichtig is. [4] Tussen partijen is niet in geschil dat de sluiting van de woning geschikt en noodzakelijk is. Tussen partijen is in geschil of de sluiting van de woning evenwichtig is.
4.6
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de burgemeester de sluiting van de woning redelijkerwijs evenwichtig heeft kunnen achten. De burgemeester heeft meer gewicht mogen toekennen aan het belang bij het herstellen van de openbare orde, het duidelijk maken dat de woning niet (langer) als drugspand in gebruik is, het wegnemen van onrust in de wijk en het mogelijk maken dat de woning wordt schoongemaakt. De burgemeester heeft minder gewicht kunnen toekennen aan de wens van verzoekster om terug te keren naar de woning. De voorzieningenrechter heeft daarbij in aanmerking genomen dat verzoekster op dit moment een dak boven haar hoofd heeft, omdat ze bij haar broer verblijft. Daarnaast blijkt uit het dossier dat verzoekster op dit moment wordt begeleid door reclassering en verslavingszorg en is op zitting verklaard dat die instanties bezig zijn met een begeleid wonen traject voor verzoekster. Uit een door de burgemeester overgelegd gespreksverslag blijkt dat de broer van verzoekster consistent heeft verklaard dat zij bij hem kan verblijven en dat hij op haar wil letten. De voorzieningenrechter acht daarom niet aannemelijk dat er dermate veel spanning bestaat tussen verzoekster en haar broer, dat haar broer haar op korte termijn uit zijn woning zal zetten. Gelet op de door verzoekster genoemde persoonlijke problematiek acht de voorzieningenrechter het daarnaast meer in het belang van verzoekster dat zij – in afwachting van een begeleid wonen plek – bij iemand verblijft die op haar let, dan dat zij alleen terugkeert naar de woning.
4.7
Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

De beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 oktober 2025 door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N. van Asten, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Wettelijk kader

Opiumwet
Artikel 10a, eerste lid, onder 3, van de Opiumwet
Hij die om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10, voor te bereiden of te bevorderen: voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere betaalmiddelen voorhanden heeft, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit, wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie.
Artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet
De burgemeester is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang indien in een woning of lokaal of op een daarbij behorend erf:
een middel als bedoeld in lijst I of II dan wel aangewezen krachtens artikel 3a, vijfde lid, of een substantie die deel uitmaakt van een stofgroep als bedoeld in lijst IA of een preparaat daarvan, met uitzondering van de middelen bedoeld in artikel 2a, tweede lid, wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is;
een voorwerp of stof als bedoeld in artikel 10a, eerste lid, onder 3°, of artikel 11a voorhanden is.
Amfetamine staat op lijst 1.

Voetnoten

1.Artikel 5:31 van de Awb.
2.Artikel 8:81, eerste lid, van de Awb.
3.Artikel 8, eerste lid, van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.ABRvS 16 juli 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2922, r.o. 8.1 en 8.2.