ECLI:NL:RBZWB:2025:7584

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 november 2025
Publicatiedatum
5 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/7055
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot verbod van betreding van een woning wegens acuut instortingsgevaar

Op 5 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom. De zaak betreft een besluit van het college om met onmiddellijke ingang de betreding van de woning van eiser te verbieden, vanwege acuut instortingsgevaar van de voorgevel. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. M. Görsültürk, was het niet eens met dit besluit en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat er sprake was van een reëel en acuut gevaar voor instorting, zoals vastgesteld door toezichthouders en een constructeur van een ingenieursbureau. De rechtbank oordeelde dat het college in redelijkheid tot het besluit kon komen om de betreding te verbieden, gezien de ernst van de situatie en de risico's voor de veiligheid van personen. Eiser had aangevoerd dat er geen acuut gevaar was en dat de last onvoldoende specifiek was, maar de rechtbank volgde deze argumenten niet. De rechtbank concludeerde dat de last onder bestuursdwang voldoende duidelijk was en dat de begunstigingstermijn niet onredelijk kort was, aangezien deze in overleg met eiser was verlengd. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 14 november 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7055

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 november 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. Görsültürk),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Bergen op Zoom, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over een besluit van het college om betreding van de woning op het [adres] in [plaats] met onmiddellijke ingang te verbieden, en de last om verschillende maatregelen uit te voeren om het gevaar dat de voorgevel van de woning instort op te heffen. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand daarvan beoordeelt de rechtbank of het college het besluit heeft mogen nemen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
1.2.
De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 27 augustus 2024 heeft het college het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2.1.
Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en mr. M. Snijder namens het college. Eiser is niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser is eigenaar van de woning aan de [adres] in [plaats] (hierna: de woning).
3.1.
Op 29 januari 2024 is een melding van Enexis bij het college binnengekomen dat tijdens graafwerkzaamheden bij de woning een groot gat onder de voorgevel is ontstaan.
3.2.
Naar aanleiding van die melding hebben toezichthouders diezelfde dag een controle uitgevoerd bij de woning. Tijdens de controle is geconstateerd dat er een ontgraving voor de voorgevel van de woning heeft plaatsgevonden. Onder de voorgevel is geen fundering aanwezig en achter de voorgevel onder de begane grondvloer is een grote opening aanwezig.
3.3.
De toezichthouders hebben ook diezelfde dag een constructeur van [het ingenieursbureau] (hierna: [het ingenieursbureau] ) ter plaatse laten komen. De constructeur heeft aangegeven dat het pand in de huidige toestand constructief onveilig is en geadviseerd om geen bewoning of betreding van het pand toe te staan en het terrein buiten de voorgevel over een breedte van ten minste drie meter af te sluiten voor personen
.Hiervan is door [het ingenieursbureau] een rapportage opgesteld.
3.4.
Tijdens de controle hebben toezichthouders telefonisch contact gehad met eiser, waarbij is aangegeven dat het pand niet meer veilig is om te betreden en dat dit per direct niet meer mag. De bevindingen van de toezichthouders zijn vervolgens in het constateringsrapport van 31 januari 2024 vastgelegd. De rapportage van [het ingenieursbureau] maakt onderdeel uit van dit constateringsrapport.
3.5.
Het college heeft met een besluit van 31 januari 2024 (primair besluit) zijn beslissing om op 29 januari 2024 met onmiddellijke ingang betreding van de woning te verbieden op schrift gesteld. Het college heeft hiermee toepassing gegeven aan de mogelijkheid van zeer spoedeisende bestuursdwang in de zin van artikel 5:31, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht omdat sprake is van een onmiddellijke gevaarlijke situatie, waarom bestuursdwang is toegepast zonder voorafgaand besluit. Volgens het college is sprake van overtreding van de artikelen 3.5 en 3.8, eerste lid, van het Besluit bouwwerken leefomgeving en de artikelen 22.17 en 22.18 van het Omgevingsplan gemeente Bergen op Zoom. Eiser dient de volgende maatregelen te treffen:
  • het gevaar dat de voorgevel instort, met alle gevolgen van dien, dient op de zo kortst mogelijke termijn opgeheven te worden en in ieder geval vóór zondag 11 februari 2024. Dit kan, onder andere, gedaan worden door het stutten van de voorgevel;
  • een registerconstructeur moet worden ingeschakeld. De registerconstructeur zal een constructieberekening en rapport/plan van aanpak opmaken;
  • dit rapport dient ten minste antwoord te geven op de vraag hoe het instortingsgevaar concreet kan worden weggenomen. Dit rapport dient ter beoordeling gestuurd te worden naar de gemeente Bergen op Zoom , uiterlijk op 5 februari 2024 vóór 14:00 uur.
3.6.
Op 8 februari 2024 heeft GJM Bouwadviseurs (hierna: GJM) – in opdracht van eiser – een herstelplan opgesteld. Op 23 februari 2024 heeft GJM dit plan gewijzigd.
3.7.
Het college heeft op 8 maart 2024 eiser medegedeeld dat het akkoord gaat met het gewijzigde herstelplan en de begunstigingstermijn verlengd tot 28 maart 2024.
3.8.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
3.9.
Toezichthouders hebben op 3 april 2024 opnieuw een controle uitgevoerd bij de woning. Geconstateerd is dat het aannemelijk is dat de voorgevelconstructie met de recent verrichte aanpassingen kan voldoen aan het afkeurniveau volgens NEN 8700. Een ambtenaar van het college heeft daarbij aan eiser in persoon medegedeeld dat is voldaan aan de opgelegde last en dat het met onmiddellijke ingang is toegestaan de woning te betreden en bewonen. Diezelfde dag is de bevestiging hiervan naar eiser en zijn gemachtigde gemaild.
3.10.
Op 11 april 2024 heeft het college op schrift gesteld dat de last onder bestuursdwang wordt ingetrokken, omdat aan de constructieve veiligheid in voldoende mate is voldaan. Het constructieve veiligheidsniveau ‘afkeurniveau’ volgens NEN 8700 geldt voor de duur van één jaar.
3.11.
Eiser heeft het college medegedeeld dat hij zijn bezwaar handhaaft.
3.12.
Vervolgens heeft het college het bestreden besluit genomen. Het college neemt daarbij het advies van de Adviescommissie voor de bezwaarschriften [plaats] over.
Is het beroep van eiser ontvankelijk?
4. De rechtbank beoordeelt eerst de ontvankelijkheid van het beroep. Volgens het college is het beroep van eiser niet-ontvankelijk, omdat het enige verschil tussen het beroepschrift en het bezwaarschrift is dat aan iedere alinea de zinsnede “
Dit is tevens ten onrechte miskend in het bestreden besluit” is toegevoegd.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat het beroepschrift tijdig is ingediend en dat er gronden zijn ingediend. De rechtbank ziet geen aanleiding om eiser niet-ontvankelijk te verklaren.
4.2.
De rechtbank ziet zich verder voor de vraag gesteld of eiser (nog) belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep, aangezien het college de opgelegde last onder bestuursdwang op 11 april 2024 heeft ingetrokken. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) kan procesbelang bestaan als iemand stelt schade te hebben geleden. Het moet wel enigszins aannemelijk zijn dat schade is geleden als gevolg van het besluit. [1]
4.3.
Eiser heeft gesteld dat hij kosten heeft gemaakt, omdat hij een periode niet in zijn woning kon wonen. De rechtbank sluit niet uit dat eiser deze kosten heeft gemaakt. Dat eiser door het besluit de woning te sluiten schade heeft geleden, vindt de rechtbank daarom enigszins aannemelijk. Het college heeft dit op de zitting niet weersproken. Eiser heeft daarom procesbelang bij een inhoudelijke beoordeling van het beroep.
Beroepsgronden
5. Op zitting heeft eiser toegelicht dat geen sprake was van acuut instortingsgevaar van de voorgevel van zijn woning. Daarnaast was de last onvoldoende specifiek en de begunstigingstermijn onredelijk kort. Tot slot stelt eiser dat het college ten onrechte in de bezwaarprocedure geen proceskostenvergoeding heeft toegekend.
Mocht het college zeer spoedeisende bestuursdwang toepassen?
6. Eiser stelt dat het college niet tot de conclusie kon komen dat sprake was van acuut instortingsgevaar. Volgens eiser blijkt dit uit het feit dat het geruime tijd heeft geduurd voordat een plan van aanpak gereed was waarmee het college kon instemmen. In die periode heeft zich geen instorting van de voorgevel voorgedaan, zodat achteraf bezien geen sprake was van een acuut geval. Daarbij stelt eiser dat het college hem had moeten horen, omdat daardoor duidelijk zou zijn geworden dat er geen acuut gevaar bestond. Verder stelt eiser dat het onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd, omdat [het ingenieursbureau] enkel de buitenzijde van de woning heeft beoordeeld en de constructie niet als geheel heeft onderzocht. De controle door de toezichthouders was ook onzorgvuldig, omdat de aangebrachte stempels niet zijn bekeken. Op zitting heeft eiser aangegeven dat het wel aannemelijk is dat er sprake was van instortingsgevaar, maar dat eraan getwijfeld wordt of dit acuut was.
6.1.
Het college heeft gesteld dat het voortvarend heeft gehandeld naar aanleiding van de melding van Enexis en de conclusie van [het ingenieursbureau] dat er een reëel risico was op het instorten van de voorgevel van de woning. Volgens het college moet in een situatie waarin een deskundige constructeur wijst op een reëel instortingsrisico, met spoed worden opgetreden om te voorkomen dat de bewoner of een ander letsel zou oplopen. Gelet op de ernst van de situatie heeft het college besloten toegang tot de woning met onmiddellijke ingang te verbieden.
6.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het besluit van het college om betreding van de woning met onmiddellijke ingang te verbieden, is gebaseerd op de constateringen van de toezichthouders op 29 januari 2024 en de bevindingen van [het ingenieursbureau] . De constateringen zijn vastgelegd in het constateringsrapport van 31 januari 2024. Dit rapport bevat een omschrijving van de staat van de buitenzijde van de woning, is voorzien van foto’s en omvat de door [het ingenieursbureau] opgestelde rapportage. Daarin is – kort samengevat – vermeld dat bij de woning sprake is van een schijnbaar ontbrekende fundering ter plaatse van de voorgevel, relatief zware scheurvorming in de voor- en zijgevel, een schijnbaar gebrekkige onderstempeling van de bovenbouw en een ontbrekende kelderwand, vervangen door een gebrekkige houten keerwand. Het is niet onaannemelijk dat het volledige gewicht van de voorgevel volledig op een stempelconstructie rust die mogelijk uit niet meer bestaat dan een combinatie van balken en enkele stalen schroefstempels. Op grond van deze bevindingen is geconcludeerd dat het pand constructief onveilig is en dat bewoning of betreding niet toegestaan moet worden. In het constateringsrapport is verder opgenomen dat het niet mogelijk was om een binnen-inspectie uit te voeren gelet op het gevaar dat de voorgevel in zou storten.
6.3.
De rechtbank is van oordeel dat het college, gelet op de ten tijde van de besluitvorming op 29 januari 2024 bij hem bestaande kennis en ter beschikking bestaande gegevens, in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat de staat van de voorgevel zodanig was dat op dat moment een reëel gevaar bestond dat deze zou instorten. Gelet op de risico’s daarvan voor de gezondheid en veiligheid van personen, mocht het college betreding van de woning met onmiddellijke ingang verbieden.
6.4.
De rechtbank ziet in wat eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid of volledigheid van de constateringen van de toezichthouders en [het ingenieursbureau] , waardoor het college mocht uitgaan van de juistheid daarvan. Eiser heeft geen concrete gegevens overgelegd die afbreuk doen aan die bevindingen. Daarbij neemt de rechtbank het volgende in aanmerking. Dat het enige tijd heeft geduurd voordat een plan van aanpak is vastgesteld en dat zich in die periode geen instorting heeft voorgedaan, betekent niet dat – zoals eiser meent – het college destijds niet van acuut gevaar mocht uitgaan. Het gaat immers om de kennis en omstandigheden ten tijde van het besluit, niet om een beoordeling achteraf. Overigens merkt de rechtbank op dat ook in het rapport van GJM van 23 februari 2024 is geconstateerd dat sprake is van een reëel instortingsgevaar. Verder blijkt uit het constateringsrapport dat op 29 januari 2024 telefonisch contact is geweest met eiser over de bevindingen. Het college heeft op zitting toegelicht dat eiser is uitgenodigd om ter plaatse te komen, maar van die mogelijkheid geen gebruik heeft gemaakt. Dat volgens eiser de stempels door de toezichthouders niet zouden zijn beoordeeld, doet evenmin af aan de conclusie dat sprake was van een reëel gevaar dat de voorgevel plots zou instorten. Het college heeft op zitting toegelicht dat, gelet op de ernst van de gevolgen indien de voorgevel daadwerkelijk zou instorten, van het college wordt verwacht dat het ingrijpt zodra een reëel risico daarop bestaat. De rechtbank volgt deze redenering en voegt daaraan toe dat voor het aannemen van een reëel risico niet vereist is dat dit met zekerheid kan worden vastgesteld.
6.5.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de last onder bestuursdwang voldoende duidelijk?
7. Eiser stelt dat de last onvoldoende duidelijk is. Volgens eiser mocht het college het ongedaan maken van de overtreding niet overlaten aan een door eiser in te dienen plan van aanpak. Dit is onvoldoende duidelijk en daarom onzeker.
7.1.
Het college heeft gesteld dat de last voldoende duidelijk is. Duidelijk is verwoord waar het gevaar uit bestaat, namelijk het risico dat de voorgevel instort. Ook is aangegeven hoe het gevaar kan worden opgeheven. Dat het niet heeft voorgeschreven hoe het plan van aanpak er precies uit moet zien, is volgens het college niet onbegrijpelijk. Het is aan eiser zelf om binnen de begunstigingstermijn maatregelen te treffen zodat aan de last wordt voldaan en het gevaar wordt weggenomen.
7.2.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de last onvoldoende duidelijk is. Uit de formulering van de last blijkt voldoende welke situatie moest worden beëindigd en welk doel de herstelmaatregelen moesten dienen. Eiser kon redelijkerwijs weten wat er van hem werd verwacht. Dit blijkt temeer uit het feit dat eiser zelf een constructeur heeft ingeschakeld. In overleg met het college is de situatie uiteindelijk opgelost en is de last ingetrokken. Daarmee is gebleken dat de last voor eiser uitvoerbaar en voldoende duidelijk is geweest. Het college heeft eiser bovendien ruimte geboden om zelf te bepalen op welke wijze het instortingsgevaar kon worden opgeheven.
Is de begunstigingstermijn onredelijk?
8. Eiser stelt dat de begunstigingstermijn onredelijk kort is. Volgens eiser blijkt uit het feit dat het college de termijn later heeft verlengd juist dat het onmogelijk was om binnen de oorspronkelijke termijn aan de last te voldoen.
8.1.
Het college heeft gesteld dat de begunstigingstermijn niet onredelijk kort is geweest. De termijn is in overleg met eiser verlengd, waardoor toepassing van bestuursdwang niet nodig was. Daarmee is volgens het college gebleken dat de termijn in de praktijk kennelijk toereikend was.
8.2.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog. Uit de stukken en wat op zitting is aangegeven door het college, blijkt dat er is geprobeerd om in overleg tot een alternatieve oplossing te komen voor het opheffen van de onveilige situatie. Eiser heeft daarbij aangegeven dat hij, gelet op zijn praktische en financiële (on)mogelijkheden, de voorkeur gaf aan uitvoering van het door GJM opgestelde herstelplan. Naar aanleiding daarvan heeft het college de begunstigingstermijn verlengd om eiser in de gelegenheid te stellen dit plan uit te voeren en zo te voorkomen dat bestuursdwang zou worden toegepast. Deze beroepsgrond slaagt daarom ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.
9.1.
Gelet op wat hiervoor is overwogen, ziet de rechtbank ook geen aanleiding om het college te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten in bezwaar.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wilbrink, griffier, op 5 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 5:1, eerste lid
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:31
Een bestuursorgaan dat bevoegd is om een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in spoedeisende gevallen besluiten dat bestuursdwang zal worden toegepast zonder voorafgaande last. Artikel 5:24, eerste en derde lid, is op dit besluit van overeenkomstige toepassing.
Indien de situatie zo spoedeisend is, dat een besluit niet kan worden afgewacht, kan terstond bestuursdwang worden toegepast, maar wordt zo spoedig mogelijk nadien alsnog een besluit als bedoeld in het eerste lid bekendgemaakt.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 30 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1945.