ECLI:NL:RBZWB:2025:7597

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 november 2025
Publicatiedatum
6 november 2025
Zaaknummer
25/4605 PW VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake uitkering op grond van de Participatiewet

Op 6 november 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak tussen een verzoekster en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen. Verzoekster had een verzoek ingediend om een proceskostenvergoeding na de intrekking van haar verzoek om voorlopige voorziening, dat zij had ingediend tegen de beslissing van het college om de uitbetaling van haar bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet te blokkeren. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om proceskostenvergoeding afgewezen, omdat verzoekster niet eerst contact heeft opgenomen met het college voordat zij het verzoek om voorlopige voorziening indiende. De voorzieningenrechter oordeelde dat het college met het opheffen van de blokkering aan het verzoek van verzoekster tegemoet was gekomen, maar dat er bijzondere omstandigheden waren die een proceskostenvergoeding uitsloten. De voorzieningenrechter concludeerde dat verzoekster te laat had gemeld dat zij niet meer in een inrichting verbleef, waardoor het college pas later een onderzoek kon instellen naar haar recht op bijstand. De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting beoordeeld en de uitspraak is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4605

uitspraak van de voorzieningenrechter van 6 november 2025 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. M. el Idrissi),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(college), verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de voorzieningenrechter het verzoek van verzoekster om een veroordeling van het college in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar verzoek tegen de beslissing van het college om de uitbetaling van haar recht op een uitkering op grond van de Participatiewet te blokkeren. Verzoekster had bezwaar gemaakt tegen die beslissing.
1.1.
Verzoekster heeft het verzoek om voorlopige voorziening ingetrokken omdat het college heeft besloten om de blokkering op te heffen. Daarbij heeft zij verzocht om vergoeding van proceskosten.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op dat verzoek. Het college heeft de rechtbank verzocht om het verzoek om proceskosten af te wijzen.
1.3.
De voorzieningenrechter doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een verzoek om voorlopige voorziening wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
3.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is het antwoord op de vraag of geheel of gedeeltelijk is tegemoetgekomen in de zin van artikel 8:75a, eerste lid, van de Awb afhankelijk van het specifieke doel van die procedure, namelijk het voorkomen van onevenredig nadeel hangende een bezwaar- of beroepsprocedure. Dit betekent dat geheel of gedeeltelijk wordt tegemoetgekomen als bedoeld in dit artikel, indien het bestuursorgaan de tenuitvoerlegging van het besluit voorlopig opschort, dan wel een maatregel neemt waartoe het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening strekt. [3]
Is het college aan het verzoek tegemoetgekomen?
4. Het college is met het opheffen van de blokkering aan het verzoek van verzoekster tegemoetgekomen. Het uitgangspunt is dat het enkele feit dat het bestuursorgaan aan verzoekster tegemoetkomt reden is om het verzoek om proceskostenveroordeling toe te wijzen. [4] Verzoekster heeft dan namelijk een reden gehad om het verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. [5] Op dit uitgangspunt kan slechts een uitzondering worden gemaakt vanwege bijzondere omstandigheden.
4.1.
In een voorlopige-voorzieningenprocedure is onder meer sprake van een bijzondere omstandigheid wanneer verzoekster, voordat zij een verzoek om voorlopige voorziening indient, niet eerst bij het bestuursorgaan vraagt de werking van het besluit op te schorten.
Is sprake van een bijzondere omstandigheid?
5. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten. Verzoekster ontving vanaf 3 december 2024 een bijstandsuitkering van het college naar de norm voor een alleenstaande. Wegens opname in een inrichting is de norm per 24 april 2025 gewijzigd naar de norm verblijvend in een inrichting. Op 2 september 2025 heeft de gemachtigde van verzoekster het college gemeld dat verzoekster sinds 11 juli 2025 niet meer in de inrichting, maar weer in de gemeente Terneuzen verblijft. Het college heeft naar aanleiding van deze melding een onderzoek ingesteld naar het recht op uitkering van verzoekster. Daarbij is de betaling van de bijstandsuitkering geblokkeerd per 2 september 2025. De bevindingen van het onderzoek hebben geleid tot het besluit van 18 september 2025 waarin het college heeft bepaald dat verzoekster per 11 juli 2025 recht heeft op een bijstandsuitkering naar de norm voor een alleenstaande.
5.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden. Hoewel verzoekster al sinds 11 juli 2025 weer in [plaats] zou verblijven, heeft zij daarvan pas ruim anderhalve maand later melding gemaakt bij het college. Dat betekent dat het college pas na de melding op 2 september 2025 een onderzoek naar de verblijfplaats van verzoekster en haar recht op bijstand vanaf 11 juli 2025 kon instellen. Uit het rapport dat het college heeft overgelegd, leidt de voorzieningenrechter af dat dit onderzoek voortvarend is opgepakt en dat het college daarbij veelvuldig contact heeft gehad met verzoekster. Het enkele dagen na de blokkering, namelijk op 8 september 2025, indienen van een verzoek om voorlopige voorziening acht de voorzieningenrechter dan ook wat voorbarig. Daar komt bij dat niet is gebleken dat (de gemachtigde van) verzoekster naar aanleiding van de blokkering eerst contact heeft gezocht met het college alvorens een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. Gemachtigde heeft weliswaar aangegeven dat verzoekster telefonisch niet kon achterhalen waarom haar uitkering niet was uitbetaald, maar het had voor de hand gelegen om dan via andere wegen, zoals per e-mail, contact te zoeken met het college. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat (de gemachtigde van) verzoekster dit heeft gedaan. De voorzieningenrechter ziet dan ook reden om het verzoek om vergoeding van de proceskosten af te wijzen.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling af.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.M.L. van de Sande, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. Constant, griffier, op 6 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met toepassing van 8:84, vijfde lid, in samenhang met artikel 8:75a en artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Artikel 8:75a van de Awb is op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure.
3.Vergelijk CRvB 24 september 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3263.
4.Vergelijk CRvB 15 oktober 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:3252.
5.Vergelijk ABRvS 12 juni 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1930.