ECLI:NL:RBZWB:2025:7688

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
10 november 2025
Publicatiedatum
10 november 2025
Zaaknummer
BRE 24/191 en 24/192
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroepen tegen belastingaanslagen en WOZ-beschikking

Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/191 en 24/192, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar heeft verklaard wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk. De beroepen betroffen aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en zuiveringsheffing over het jaar 2021, evenals de WOZ-beschikking 2022 en de aanslagen voor 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op 27 februari 2024 de aanslagen en WOZ-beschikking heeft vernietigd, waardoor er geen procesbelang meer was voor de belanghebbende. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 907,- en heeft bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51,- vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de heffingsambtenaar volledig aan de klachten van belanghebbende tegemoet was gekomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/191 en 24/192

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
de heffingsambtenaar van Belastingsamenwerking West-Brabant, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 21 november 2023. De beroepen zien op de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en zuiveringsheffing over het jaar 2021 met aanslagnummer [aanslagnummer 1] en de WOZ-beschikking 2022 en de aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing, watersysteemheffing en zuiveringsheffing 2022 met [aanslagnummer 2] voor het object [adres] .
1.1.
Omdat de beroepen kennelijk niet-ontvankelijk zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De heffingsambtenaar heeft op 19 januari 2024 een e-mail ontvangen van gemachtigde met daarin een kopie van een huurovereenkomst. Uit de huurovereenkomst blijkt dat belanghebbende slechts één kamer huurde van het object [adres] . De heffingsambtenaar heeft om die reden de aanslagen en WOZ-beschikking met aanslagnummers [aanslagnummer 1] en [aanslagnummer 2] op 27 februari 2024 vernietigd. Ook de invorderingskosten zijn vervallen.
3. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar, nadat beroep bij de rechtbank was ingesteld, alsnog volledig aan de klachten van belanghebbende tegemoet is gekomen. Dit betekent dat deze beroepszaak niet meer tot een voor belanghebbende gunstiger resultaat kan leiden. [1] Dit betekent dat er geen procesbelang meer is.
4. De rechtbank verklaart daarom de door belanghebbende ingestelde beroepen wegens gebrek aan belang kennelijk niet-ontvankelijk.
5. In gevallen waarin een beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard, omdat het bestuursorgaan geheel aan de klachten van de belanghebbende tegemoet is gekomen, behoort de heffingsambtenaar tot vergoeding van het griffierecht te worden gelast.
6. Vervolgens moet worden bezien of in de omstandigheden van het geval, en in het bijzonder in de reden voor het vervallen van het procesbelang, grond is gelegen om over te gaan tot een proceskostenveroordeling.
7. De rechtbank overweegt dat de proceskosten voor de beroepsfase als uitgangspunt worden vergoed als in de beroepsfase aan belanghebbende wordt tegemoetgekomen. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft in de bezwaarfase geen werkzaamheden verricht. In beroep heeft hij een beroepschrift ingediend. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 1. De vergoeding voor de beroepsfase bedraagt dan in totaal € 907,-. Het verzoek om vergoeding van € 50,- voor verschotten wordt afgewezen. Onder verschotten wordt verstaan: uittreksels uit de openbare registers, telegrammen, internationale telefaxen en internationale telefoongesprekken. Belanghebbende heeft deze kosten niet met bewijsstukken onderbouwd.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten ten bedrage van € 907,-;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 10 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Vgl. Hoge Raad 15 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:43.