Op 10 november 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 24/191 en 24/192, waarbij de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar heeft verklaard wegens gebrek aan belang niet-ontvankelijk. De beroepen betroffen aanslagen afvalstoffenheffing, rioolheffing en zuiveringsheffing over het jaar 2021, evenals de WOZ-beschikking 2022 en de aanslagen voor 2022. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar op 27 februari 2024 de aanslagen en WOZ-beschikking heeft vernietigd, waardoor er geen procesbelang meer was voor de belanghebbende. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van € 907,- en heeft bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 51,- vergoed moet worden. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat de heffingsambtenaar volledig aan de klachten van belanghebbende tegemoet was gekomen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot verzet.