ECLI:NL:RBZWB:2025:7935

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
14 november 2025
Publicatiedatum
17 november 2025
Zaaknummer
BRE 25/3809, 25/5757, 25/3810 en 25/3864
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen lasten onder dwangsom opgelegd door college van burgemeester en schepenen gemeente Essen

In deze uitspraak van 14 november 2025 beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op de verzoeken om een voorlopige voorziening van [naam 1] en de besloten vennootschap [B.V.] tegen lasten onder dwangsom die door het college van burgemeester en schepenen van de gemeente Essen zijn opgelegd. De lasten onder dwangsom zijn opgelegd na een bezwaarprocedure en zijn in stand gebleven. De voorzieningenrechter oordeelt dat het college bevoegd was om de lasten op te leggen, maar dat de lasten niet correct zijn gericht aan de juiste normadressaat. De voorzieningenrechter concludeert dat [B.V.] niet alleen derde-belanghebbende is, maar ook zelf procesbelang heeft. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en herroept de besluiten van 19 februari 2025 en 29 april 2025, omdat het college niet heeft aangetoond dat [naam 1] de overtreder is. De voorzieningenrechter draagt het college op om binnen acht weken een nieuw besluit te nemen over de handhavingsverzoeken van de omwonenden. Tevens wordt het college veroordeeld tot betaling van proceskosten aan de verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummers: BRE 25/3809, 25/5757, 25/3810 en 25/3864
uitspraak van de voorzieningenrechter van 14 november 2025 op de beroepen en de verzoeken om voorlopige voorziening in de zaken tussen
Procedures BRE 25/3809 en 25/3810
[naam 1], wonende te [plaats 1] , [naam 1] ,
gemachtigde: mr. R.C. van Wamel,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, college,
gemachtigde: mr. S. Delen.
Als derde-partijen nemen aan de procedure deel:
1. de besloten vennootschap [B.V.] , gevestigd te [plaats 2] , [B.V.] ,
gemachtigde: mr. R.C. van Wamel,
2. Omwonenden [schietbaan] , wonende te [plaats 3] , omwonenden,
3. het college van burgemeester en schepenen gemeente Essen , Essen.
Procedures BRE 25/5757 en 25/3864
de
besloten vennootschap [B.V.], gevestigd te [plaats 2] , [B.V.] ,
gemachtigde: mr. R.C. van Wamel,
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Woensdrecht, college,
gemachtigde: mr. S. Delen.
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
1. [naam 1] , wonende te [plaats 1] , [naam 1] ,
gemachtigde: mr. R.C. van Wamel,
2. Omwonenden [schietbaan] , wonende te [plaats 3] , omwonenden,
3. het college van burgemeester en schepenen gemeente Essen, Essen.

Samenvatting

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op de verzoeken van verzoekers om een voorlopige voorziening tegen een drietal aan [naam 1] door het college opgelegde lasten onder dwangsom. De lasten onder dwangsom zijn, na een doorlopen bezwaarprocedure, in stand gebleven.
1.1.
De voorzieningenrechter komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het college bij een deel van de overtredingen er ten onrechte vanuit is gegaan dat de betreffende overtreden normen zich tot [naam 1] richten. Verder is voorzieningenrechter van oordeel dat [B.V.] niet alleen derde-belanghebbende is, maar dat zij ook zelf procesbelang heeft om op te komen tegen de opgelegde lasten onder dwangsom. Verzoekers krijgen dus deels gelijk en de beroepen zijn dus gegrond. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Omdat de voorzieningenrechter uitspraak doet op de beroepen, wijst zij de verzoeken om een voorlopige voorziening af.
1.2.
Onder 2 staat het procesverloop in deze zaak. Onder 4 staan de van belang zijnde feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het bestreden besluit. De beoordeling door de voorzieningenrechter volgt vanaf 5.1. Aan het eind staat de beslissing van de voorzieningenrechter en de gevolgen daarvan.

Procesverloop

2. Bij besluiten van 19 februari 2025 en 29 april 2025 heeft het college aan [naam 1] een drietal lasten onder dwangsom opgelegd ter zake overtredingen van de relevante wet- en regelgeving bij de exploitatie van [schietbaan] (schietbaan), gevestigd aan [adres] te [plaats 1] (perceel). In de beslissing op bezwaar van 8 juli 2025 (bestreden besluit) zijn de opgelegde lasten onder dwangsom in stand gebleven. Zowel [naam 1] als [B.V.] hebben tegen de beslissing op bezwaar beroep ingesteld en hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening. Het college heeft met een verweerschrift gereageerd op de verzoeken om een voorlopige voorziening.
2.1.
De voorzieningenrechter heeft de verzoeken en beroepen op 22 oktober 2025 op zitting behandeld. [naam 1] is in persoon verschenen en [B.V.] heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] . [naam 1] en [B.V.] zijn bijgestaan door hun gemachtigde. Het college is vertegenwoordigd door [naam 3] , vergezeld door [naam 4] en [naam 5] van de Omgevingsdienst Midden- en West-Brabant. Het college is bijgestaan door haar gemachtigde. Van de derde-partijen hebben enkel de omwonenden aan de zitting deelgenomen. Voor hen zijn [naam 6] en [naam 7] ter zitting verschenen.
2.2.
Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak beslist zij ook op de beroepen van eisers daartegen [1] .

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Omvang van het geschil
3. De voorzieningenrechter beoordeelt of het college in het bestreden besluit in
redelijkheid de opgelegde lasten onder dwangsom in stand heeft gelaten en of er aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van verzoekers.
3.1.
Het bestreden besluit is gebaseerd op de per 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet (Ow). De voor de beoordeling van de beroepen belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Totstandkoming van het bestreden besluit
4. De schietbaan is vanaf 1965 gevestigd op het perceel en bestaat onder andere uit een skeet-, trap- en hazenbaan. [B.V.] heeft de schietbaan medio 2021 overgenomen, inclusief een bosgebied aan de noordzijde van de schietbaan. De omwonenden ervaren sinds de overname geluidsoverlast van de schietbaan en zij hebben op 1 mei 2024 een handhavingsverzoek bij het college ingediend. Het college heeft hierop een controle uitgevoerd. Bij de controle zijn meerdere overtredingen van het Besluit activiteiten leefomgeving (Bal) en het Omgevingsplan gemeente Woensdrecht (omgevingsplan) vastgesteld. Bij brief van 18 oktober 2024 – gericht aan de schietbaan, ter attentie van [naam 1] – heeft het college aan [naam 1] het voornemen kenbaar gemaakt om de lasten onder dwangsom op te leggen. Zowel de omwonenden als verzoekers hebben een zienswijze ingediend. Op 18 december 2024 heeft ook [plaats 4] een handhavingsverzoek tegen de schietbaan bij het college ingediend.
Bij besluit van 19 februari 2025 – eveneens gericht aan de schietbaan, ter attentie van [naam 1] – heeft het college de lasten onder dwangsom opgelegd. Verzoekers hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt en hangende bezwaar de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 7 april 2025 [2] het verzoek toegewezen, omdat uit het besluit van 19 februari 2025 niet duidelijk volgt wie als overtreder is aangeschreven. Na de uitspraak van de voorzieningenrechter heeft het college, bij besluit van 29 april 2025 – een herstelbesluit genomen. De in het besluit van 19 februari 2025 opgelegde lasten onder dwangsom zijn bij besluit van 29 april 2025 rechtstreeks aan [naam 1] opgelegd.
In de bezwaarprocedure heeft op 12 mei 2025 de hoorzitting plaatsgevonden. De Commissie bezwaarschriften (commissie) heeft het college op 30 juni 2025 geadviseerd om het bezwaar tegen het besluit van 19 februari 2025 niet-ontvankelijk te verklaren, het bezwaar van [B.V.] tegen het besluit van 29 april 2025 eveneens niet-ontvankelijk te verklaren en om het bezwaar van [naam 1] tegen het besluit van 29 april 2025 ongegrond te verklaren. Het college heeft in het bestreden besluit dit advies overgenomen, het bezwaar van [naam 1] – met een aanvullende motivering – ongegrond verklaard, het bezwaar van [B.V.] niet-ontvankelijk verklaard en de opgelegde lasten onder dwangsom in stand gelaten.
Heeft het college in het bestreden besluit in redelijkheid de opgelegde lasten onder dwangsom in stand gelaten?
5. Verzoekers voeren aan dat ook [B.V.] procesbelang heeft tegen het besluit van
29 april 2025. Ten onrechte zijn de belangen van [B.V.] niet in het bestreden besluit
meegenomen. De schietbaan voldoet niet aan alle formele voorschriften, maar dat is nimmer
aanleiding geweest om te handhaven en er heeft zich nooit een incident voorgedaan. Het college heeft onvoldoende gemotiveerd waarom [naam 1] de overtreder is en niet [B.V.] . De overtredingen betreffen mede de drijver van de inrichting en het college heeft niet aangetoond dat dit [naam 1] is. [B.V.] is de drijver van de inrichting, zij draagt zorg voor veranderingen aan de inrichting en zorgt dat deze ook aan het bevoegd gezag worden gemeld. [B.V.] is dan ook degene die uiteindelijk zeggenschap over de schietbaan heeft. [B.V.] heeft de schietbaan verhuurd aan de [v.o.f. 1] ; [naam 1] is een van de vennoten van [v.o.f. 1] . [v.o.f. 1] draagt zorg voor de commerciële exploitatie van de schietbaan, bijvoorbeeld door het organiseren van clinics, het opleiden van cursisten voor het jachtexamen en het faciliteren van recreanten en schietverenigingen. In het bestreden besluit heeft het college niet duidelijk gemaakt of dat de lasten zien op [naam 1] als vennoot, [naam 1] persoonlijk of [v.o.f. 1] . Daar mag geen rechtsonzekerheid over bestaan. Het college hanteert volgens verzoekers de verkeerde maatstaf bij het toepassen van de veronderstelling dat [naam 1] het feitelijk in zijn macht heeft om de overtredingen ongedaan te maken; eerst moet de overtreder worden vastgesteld en daarna komt aan de orde of diegene het ook in zijn macht heeft om de overtreding te beëindigen. Bovendien is het college niet bevoegd om een last onder dwangsom op te leggen, omdat het college die lasten ook niet zelf ten uitvoer kan leggen. Ook bij staking van de activiteiten is er nog steeds sprake van overtreding van de regels.
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat [B.V.] de eigenaresse is van de schietbaan, dat [v.o.f. 1] zorgt voor de commerciële exploitatie en dat [v.o.f. 2] zorgt voor het toezicht en beheer ter plaatse.
5.2.
De door verzoekers bestreden lasten onder dwangsom zien op de volgende overtredingen:
a. a) de skeet- en trapbaan voldoen niet aan de voorschriften uit artikel 4.708 van het Bal ter zake de lengte van het gebied in de vorm van een cirkelsector; de feitelijke lengte is bij deze banen te kort. Voor de hazenbaan geldt dat de lengte van het gebied wel wordt gehaald, maar dat niet uitgesloten is dat in het gebied personen aanwezig zijn,
b) de schotenadministratie komt niet overeen met het bepaalde in artikel 22.81 van het omgevingsplan,
c) er is niet voldaan aan de in het omgevingsplan opgenomen voorschriften ter zake het verplichte geluidsonderzoek.
Bevoegdheid opleggen lasten onder dwangsom
5.3.
Voor wat betreft de beroepsgrond dat het college niet bevoegd is om de lasten onder dwangsom op te leggen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat deze grond niet slaagt. De bevoegdheid van het college volgt uit artikel 18.1 Ow in samenhang met 125, tweede lid, van de Gemeentewet en artikel 5:32 van de Awb. Het college zou – bij wijze van lasten onder bestuursdwang – ook de schietbaan (deels) kunnen sluiten. Weliswaar zou dat op zichzelf niet afdoen aan de in vorige overweging onder a) en c) omschreven overtredingen, maar feitelijk gezien zou artikel 4.708 van het Bal dan niet meer overtreden worden, er zou geen schotenadministratie bijgehouden hoeven te worden en er zou ook geen geluidsoverlast door de schietbaan meer zijn. Deze grond slaagt dan ook niet.
Normadressaat en overtrederschap
5.4.
Over de beroepsgrond over wie als overtreder aangemerkt dient te worden, overweegt de rechtbank als volgt. Volgens het college zijn alle in overweging 5.2 aangehaalde overtredingen terug te voeren op [naam 1] ; ter zitting heeft het college toegelicht dat het [naam 1] beschouwt als de drijver van de inrichting, zowel in zijn hoedanigheid als privé persoon alsook als vennoot van [v.o.f. 1] .
5.4.1.
Uit de behandeling ter zitting maakt de voorzieningenrechter op dat partijen, ter zake de schotenadministratie (overtreding b) in overweging 5.2), het erover eens zijn dat het normadressaat van artikel 22.81 van het omgevingsplan ziet op [naam 1] . Uit de toelichting op dit artikel volgt dat het gaat om een registratieverplichting van het aantal schoten, het kaliber van de verschoten munitie en de dagdelen waarin deze verschoten is. Deze parameters komen overeen met die van het in artikel 22.60 van het omgevingsplan opgenomen geluidsonderzoek en kunnen worden gebruikt om toezicht te houden op de akoestische belasting van de omgeving door de activiteiten op de schietbaan. [naam 1] is degene die het feitelijk in zijn macht heeft om een overtreding van artikel 22.81 van het omgevingsplan te staken.
Het college miskent vervolgens echter dat de exploitatie van de schietbaan in handen is van [v.o.f. 1] en dat de norm van artikel 22.81 van het omgevingsplan dan ook gericht is tot haar. Naar het oordeel van de rechtbank is [v.o.f. 1] de functioneel dader, die de beschikkingsmacht heeft om te bepalen dat [naam 1] dit deel van de activiteiten verricht. Daarmee heeft [v.o.f. 1] ook de overtreding aanvaard.
Het college miskent bovendien dat er ofwel een feitelijke overtreder is ofwel een functionele overtreder; [naam 1] kan niet tegelijkertijd beide hoedanigheden vervullen. Daarbij neemt de voorzieningenrechter ook het volgende in aanmerking. In de bezwaarprocedure heeft het college het opleggen van deze lasten onder dwangsom aan [naam 1] onderbouwd – mede aan de hand van het arrest van de Hoge Raad van 19 april 2019 [3] – door erop te wijzen dat hij als vennoot van [v.o.f. 1] hoofdelijk aansprakelijk is en dat hij daarmee aan hem als overtreder ook de lasten onder dwangsom opgelegd kunnen worden. Het door het college aangehaalde arrest ziet echter op een ander wettelijk kader, namelijk de aansprakelijkheid van vennoten voor vorderingen van het UWV in geval van een faillissement van de vennootschap onder firma. Bovendien volgt uit het arrest dat, als een vennoot handelt in naam van de vennootschap onder firma, hij handelt namens de gezamenlijke vennoten en dat deze gebonden worden.
5.4.2.
Ter zake de overtredingen a) en c) uit rechtsoverweging 5.2 geldt dat beide overtredingen betrekking hebben op de wijze waarop de schietbaan is gelokaliseerd, ingericht en uitgerust. Voor overtreding a) gaat het dan met name over de verdeling van de skeet-, trap- en hazenbaan over het volledige terrein, waarbij iedere baan een gebied heeft in de vorm van een cirkelsector en dat gebied moet voldoen aan de voorschriften van de tabel die in artikel 4.708 van het Bal is opgenomen. Overtreding c) ziet op de gebrekkige onderbouwing op grond van artikel 22.60, eerste lid, sub h van het omgevingsplan dat de activiteiten van de schietbaan in lijn zijn met de regels in artikel 22.80 van het omgevingsplan over het maximaal te produceren geluid in relatie tot de omgeving. Beide normen zien dan ook op de basis van hetgeen
water door [B.V.] geëxploiteerd wordt. De feitelijke exploitatie van de schietbaan door [v.o.f. 1] borduurt daar op voort. Dat brengt de voorzieningenrechter dan ook tot de conclusie dat het normadressaat – ter zake de onderliggende normen van overtredingen a) en c) uit rechtsoverweging 5.2 – betrekking heeft op [B.V.] en niet op [v.o.f. 1] , laat staan op [naam 1] . De gronden over het toegepaste normadressaat en het overtrederschap slagen dan ook.
Belanghebbendheid [B.V.]
5.5.
In het bestreden besluit heeft het college het bezwaar van [B.V.] tegen het besluit van 29 april 2025 niet-ontvankelijk verklaard, omdat [B.V.] geen procesbelang zou hebben als de lasten onder dwangsom aan [naam 1] worden opgelegd. Tussen partijen is niet in geschil dat [B.V.] in ieder geval als derde-belanghebbende beschouwd dient te worden. Naar het oordeel van de rechtbank volgt uit overweging 5.4.2 dat het normadressaat van een deel van de overtredingen ziet op [B.V.] . [B.V.] heeft voor ter zake de overtredingen a) en c) uit overweging 5.2. procesbelang. Ook deze beroepsgrond slaagt. De overige gronden behoeven daarom geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit in strijd is de toepasselijke normadressaten. Dit betekent dat het bestreden besluit – en de daarop gebaseerde lasten onder dwangsom – niet in stand kunnen blijven. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en herroept de besluiten van 19 februari 2025 en 29 april 2025, althans voor het deel van de besluitvorming dat ziet op de lasten onder dwangsom ter zake de overtredingen a) en c) uit rechtsoverweging 5.2 en de in de besluiten aangenomen overtreding door [naam 1] in plaats van [B.V.] . De voorzieningenrechter ziet geen reden om de rechtsgevolgen van besluit in stand te laten of zelf een beslissing over de lasten onder dwangsom te nemen. Dit omdat de voorbereiding van de primaire besluitvorming alleen op [naam 1] was gericht. Uitgaande van een ander normadressaat dient ook het voornemen om een last onder dwangsom op te leggen anders te worden geadresseerd. Ook draagt de voorzieningenrechter niet aan college op om de gebreken te herstellen met een betere motivering of een ander besluit (een zogenoemde bestuurlijke lus). Dit omdat dit volgens de voorzieningenrechter geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen.
6.1.
De voorzieningenrechter bepaalt met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht dat het college, met inachtneming van deze uitspraak, een nieuw besluit moet nemen over het oorspronkelijke handhavingsverzoek. De voorzieningenrechter geeft het college, gezien de door de omwonenden gestelde overlast gedurende de afgelopen circa vier jaar, hiervoor acht weken. In afwachting daarvan is er – onder verwijzing naar overweging 6 – thans geen aanleiding een voorlopige voorziening te treffen.
6.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet college het griffierecht (voor zover geheven) aan verzoekers vergoeden en krijgen zij ook een vergoeding van hun proceskosten. Het
college moet deze vergoeding betalen. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen eisers een vast bedrag per proceshandeling. Eisers hebben in bezwaar gevraagd om vergoeding van de proceskosten. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend, verzoeken om een voorlopige voorziening ingediend en heeft aan de zitting van de voorzieningenrechter deelgenomen. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647,-. In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 4.015,-.
6.3.
Verzoekers hebben verzocht om een proceskostenvergoeding op grond van de daadwerkelijke kosten rechtsbijstand toe te kennen. Verzoekers doen in dat kader een beroep op de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (AbRS) van 11 september 2019 [4] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is deze uitspraak gebaseerd op een ander wettelijk kader, namelijk ter zake van de vergoeding van planschade. Dat wettelijk kader is in deze beroepszaken niet van toepassing.
6.3.1.
Op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) kan in bijzondere gevallen van het forfaitaire stelsel uit artikel 1, eerste lid, van het Bpb worden afgeweken. In de toelichting op dit besluit is aangegeven dat het dan gaat om uitzonderlijke gevallen, waarin strikte toepassing van het forfaitaire stelsel onrechtvaardig uitpakt [5] . In het arrest van de Hoge Raad van 14 april 2007 [6] is overwogen dat voor toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van het eerste lid van artikel 1 van het Bpb grond is als het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking geeft of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden. De AbRS heeft deze rechtspraak van de Hoge Raad onderschreven [7] . Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet zich in de beroepszaken van verzoekers niet een dergelijk geval voor. Weliswaar gaat het college in het bestreden besluit voor een deel van de overtredingen uit van het verkeerde normadressaat, maar die besluitvorming is terug te voeren op de advisering door de commissie over de bezwaarschriften. Dat het bestreden besluit op voorhand per definitie geen stand zou kunnen houden, is de voorzieningenrechter onvoldoende gebleken.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit en herroept de besluiten van 19 februari 2025 en 29 april 2025;
- draagt het college op binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak, op de handhavingsverzoeken van 1 mei 2024 en 18 december 2024;
- wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af;
- bepaalt dat het college het griffierecht van € 964,- aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt het college tot betaling van € 4.015,- aan proceskosten aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan op 14 november 2025 door mr. T.I. van Term, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.J.E. Loontjens, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Bijlage met relevante wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Artikel 5:1: 1. In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift. 2. Onder overtreder wordt verstaan: degene die de overtreding pleegt of medepleegt. 3. Overtredingen kunnen worden begaan door natuurlijke personen en rechtspersonen. Artikel 51, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Artikel 5:21: Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan: de herstelsanctie, inhoudende: a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
Artikel 5:32, eerste lid:
1. Een bestuursorgaan dat bevoegd is een last onder bestuursdwang op te leggen, kan in plaats daarvan aan de overtreder een last onder dwangsom opleggen.
Artikel 6:19, eerste lid: 1. Het bezwaar of beroep heeft van rechtswege mede betrekking op een besluit tot intrekking, wijziging of vervanging van het bestreden besluit, tenzij partijen daarbij onvoldoende belang hebben.
Gemeentewet
Artikel 125, eerste en tweede lid: 1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang. 2. De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
Omgevingswet (Ow)
Artikel 4.3, eerste lid, sub b: 1. Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld over de volgende activiteiten die gevolgen hebben of kunnen hebben voor de fysieke leefomgeving: b. milieubelastende activiteiten,
Artikel 18.1: De bestuursrechtelijke handhavingstaak omvat: a. het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met inbegrip van het verzamelen en registreren van gegevens die hiervoor van belang zijn, b. het behandelen van klachten over de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, en c. het opleggen en ten uitvoer leggen van een bestuurlijke sanctie vanwege enig handelen of nalaten in strijd met het bepaalde bij of krachtens deze wet.
Artikel 18.2, eerste lid: 1. Als sprake is van een activiteit waarvoor op grond van paragraaf 4.1.1 algemene regels zijn gesteld, berust de bestuursrechtelijke handhavingstaak bij het op grond van paragraaf 4.1.3 voor die activiteit bevoegde gezag.
Artikel 22.1, sub a: In deze afdeling wordt onder het tijdelijke deel van het omgevingsplan verstaan het deel van het omgevingsplan dat bestaat uit: a. de besluiten, bedoeld in artikel 4.6, eerste lid, van de Invoeringswet Omgevingswet,
Invoeringswet Omgevingswet
Artikel 4.6, eerste lid, sub g: 1. Als deel van het omgevingsplan, bedoeld in artikel 2.4 van de Omgevingswet, gelden: g. een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 3.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening,
Besluit activiteiten leefomgeving (Bal)
Artikel 2.10: Aan de afdelingen 2.6 en 2.7 en de hoofdstukken 3 tot en met 5 wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 3.311, eerste lid: 1. Als milieubelastende activiteit als bedoeld in artikel 2.1 wordt aangewezen het exploiteren van een schietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten.
Artikel 3.312, eerste lid, sub c: 1. Bij het verrichten van de activiteit, bedoeld in artikel 3.311, wordt voldaan aan de regels over: c. een kleiduivenbaan, bedoeld in paragraaf 4.61.
Artikel 4.705: Deze paragraaf is van toepassing op het exploiteren van een schietbaan die ligt in de buitenlucht waar met hagelgeweren op kleiduiven wordt geschoten.
Artikel 4.708: 1. Met het oog op het waarborgen van de veiligheid heeft de schietbaan een gebied in de vorm van een cirkelsector die voldoet aan tabel 4.708, waarin hagel afkomstig uit vuurwapens kan neerkomen tijdens het schieten. 2. In het gebied zijn tijdens het schieten geen personen aanwezig. 3. Het gebied ligt binnen de afgebakende begrenzing van de locatie waarop de activiteit wordt verricht.
Tabel 4.708 Constructie schietbaan
Eigenschap van gebied waarin hagel afkomstig van vuurwapens kan neerkomen tijdens schieten
Baan met meerdere in halve cirkel gelegen schietposten (skeetbaan)
Baan met een of twee rijen naast elkaar gelegen schietposten (trapbaan)
Baan met doelen die onder 1,0 m hoogte blijven (hazenbaan)
Baan met overige opstellingen van schietposten en doelen
Middelpunt
Post 8 (middelpunt halve cirkel)
15 m midden achter voorste rij schietposten
10 m achter middelste schietpost
10 m achter midden van de achterste schietpost(en)
Hoek van de cirkelsector
158 graden
63 graden
Zichthoek op doel vanuit middelpunt tot doelgebied + 20 graden
90 graden
Lengte van de sector
225 m
240 m
200 m
260 m
Omgevingsplan gemeente Woensdrecht (omgevingsplan)
Artikel 22.41, eerste lid: 1. Deze afdeling is van toepassing op een milieubelastende activiteit als bedoeld in de bijlage bij de Omgevingswet.
Artikel 22.43: Aan deze afdeling wordt voldaan door degene die de activiteit verricht. Diegene draagt zorg voor de naleving van de regels over de activiteit.
Artikel 22.58: De waarden voor geluid zijn niet van toepassing op het geluid door een activiteit op of in een geluidgevoelig gebouw dat een functionele binding heeft met die activiteit.
Artikel 22.60, eerste lid, sub h: 1. In de volgende gevallen wordt er een geluidonderzoek verricht: h. bij een buitenschietbaan als bedoeld in artikel 22.79;
Artikel 22.61, tweede lid: 2. Ten minste vier weken voordat de activiteit op een andere manier wordt verricht dan op grond van de gegevens in het rapport van het geluidonderzoek, worden de gewijzigde gegevens verstrekt aan het college van burgemeester en wethouders.
Artikel 22.79, eerste lid, sub a: 1. Deze paragraaf is van toepassing op het geluid op een geluidgevoelig gebouw door het exploiteren van een in de buitenlucht of in een gebouw zonder gesloten afdekking of een gebouw met een open zijde gelegen: a. civiele schietbaan waar met vuurwapens wordt geschoten;
Artikel 22.80: Met het oog op het voorkomen of het beperken van geluidhinder is het geluid door een activiteit als bedoeld in artikel 22.79 op een geluidgevoelig gebouw ten hoogste 50 Bs,dan.
Artikel 22.81, eerste lid, sub a: 1. De volgende gegevens worden geregistreerd: a. dagelijks het aantal schoten of ontploffingen per wapentype, per dag-, avond- en nachtperiode, per baan;

Voetnoten

1.Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Rechtbank Zeeland – West-Brabant 7 april 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:2051.
3.Hoge Raad 19 april 2019, ECLI:NL:HR:2019:649.
4.AbRS 11 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3121.
5.AbRS 17 april 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1632.
6.Hoge Raad 14 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA2802.
7.AbRS 31 augustus 2016, ECLI:NL:RVS:2364.