ECLI:NL:RBZWB:2025:8185

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 november 2025
Publicatiedatum
21 november 2025
Zaaknummer
BRE 25/2854
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de opschorting van de beslistermijn bij een informatiebeschikking in het belastingrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 november 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar over een informatiebeschikking beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur van de Belastingdienst de beslistermijn niet op juiste gronden heeft opgeschort. De zaak betreft een informatiebeschikking die op 28 augustus 2024 door de inspecteur is afgegeven, omdat belanghebbende volgens de inspecteur niet volledig had voldaan aan een informatieverzoek. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt, maar de inspecteur heeft de beslistermijn opgeschort onder verwijzing naar artikel 4:15 van de Awb, omdat hij informatie van buitenlandse autoriteiten had opgevraagd. De rechtbank stelt vast dat de beoordeling van de informatiebeschikking moet plaatsvinden op het moment van afgifte en dat de inspecteur niet mag wachten op informatie die pas later beschikbaar komt. Hierdoor is de opschorting van de beslistermijn onterecht en is het beroep gegrond verklaard. De rechtbank legt de inspecteur op om binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een beslissing op bezwaar te nemen en bepaalt dat hij een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij deze termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet de inspecteur het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/2854

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigden: mr. A.B. Vissers en mr. R.M. van de Wal),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar over de informatiebeschikking van 28 augustus 2024.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 7 november 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende, gemachtigden en [naam] en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de belanghebbende beroep instellen. [1]
2.1.
De inspecteur heeft op 28 augustus 2024 een informatiebeschikking [2] afgegeven, omdat belanghebbende volgens hem niet (volledig) heeft voldaan aan het informatieverzoek van 31 oktober 2023. Belanghebbende heeft op 9 oktober 2024 bezwaar gemaakt. De inspecteur moet binnen zes weken na indiening op het bezwaarschrift beslissen. De inspecteur heeft de beslistermijn op 30 oktober 2024 eerst verdaagd en vervolgens op 19 november 2024 opgeschort. Belanghebbende heeft de inspecteur op 13 mei 2025 in gebreke gesteld en op 11 juni 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op het bezwaar.
2.2.
De inspecteur heeft de termijn voor het beslissen op het bezwaar tegen de informatiebeschikking opgeschort onder verwijzing naar artikel 4:15, eerste lid, letter b, Awb. Op grond van dat artikellid wordt de termijn voor het doen van uitspraak op het bezwaar tegen de informatiebeschikking van rechtswege opgeschort met ingang van de dag na die waarop de inspecteur aan belanghebbende heeft meegedeeld dat voor die uitspraak redelijkerwijs noodzakelijke informatie aan een buitenlandse instantie is gevraagd. De opschorting duurt tot de dag waarop deze informatie is ontvangen of verder uitstel niet meer redelijk is.
2.3.
Gedurende de periode waarin de beslistermijn (op juiste gronden) is opgeschort, is het bestuursorgaan niet in verzuim en is er geen sprake van het niet tijdig nemen van een beslissing op bezwaar. De rechtbank is van oordeel dat de beslistermijn niet op juiste gronden is opgeschort. Het beroep is gegrond. De rechtbank legt uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit heeft.
Standpunten van partijen
3. De inspecteur stelt zich op het standpunt dat het bezwaar tegen de informatiebeschikking aangehouden dient te worden, omdat hij twijfelt aan de juistheid en volledigheid van de door belanghebbende overgelegde informatie naar aanleiding van een informatieverzoek op grond van artikel 47 van de AWR). Om die reden heeft de inspecteur informatie opgevraagd door middel van informatieverzoeken aan buitenlandse autoriteiten. De inspecteur kan zonder deze informatie uit het buitenland niet beoordelen of de verstrekte informatie inderdaad onjuist dan wel onvolledig was.
3.1.
Belanghebbende stelt dat het standpunt van de inspecteur indruist tegen het systeem van de informatiebeschikking en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. In het afgeven van de informatiebeschikking ligt immers de vaststelling besloten dat belanghebbende, volgens de inspecteur, niet aan zijn informatieverplichting heeft voldaan. De beoordeling of belanghebbende aan zijn informatieverplichting heeft voldaan, dient plaats te vinden naar het moment dat de beschikking is afgegeven. Nadien ontvangen informatie kan om die reden niet bijdragen aan deze beoordeling. De inspecteur blokkeert met het opschorten van de beslistermijn de mogelijkheid om de informatiebeschikking voor te leggen aan een rechter.
Is de beslistermijn op juiste gronden opgeschort?
4. De rechtbank overweegt dat de beoordeling of een informatiebeschikking terecht is genomen, dient plaats te vinden naar het moment waarop de informatiebeschikking is afgegeven. [3] De inspecteur dient daarom in bezwaar te beoordelen of de informatiebeschikking terecht is gegeven, gelet op de eisen die daaraan gesteld mogen worden, in het licht van de feiten en omstandigheden op het moment dat deze is afgegeven.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat door de inspecteur, voor het geven van de informatiebeschikking aan belanghebbende, informatieverzoeken aan een aantal buitenlandse autoriteiten zijn gedaan. Hiervoor behoeft de inspecteur niet over een rechtsgeldige informatiebeschikking te beschikken, het betreft een andere mogelijkheid voor de inspecteur om inlichtingen te verkrijgen. De opgevraagde informatie was slechts gedeeltelijk door de buitenlandse autoriteiten verstrekt op de datum dat de inspecteur de informatiebeschikking aan belanghebbende heeft gegeven.
4.2.
Voor zover informatie van de buitenlandse instanties niet beschikbaar was op het toetsingsmoment, de datum waarop de informatiebeschikking is gegeven, kan deze geen rol spelen bij de inhoudelijke beoordeling van het bezwaar door de inspecteur. De stelling van de inspecteur dat er in de bezwaarfase een nieuwe inhoudelijke toetsing dient plaats te vinden en daarbij de (mogelijk) nieuwe informatie op grond van de informatieverzoeken in aanmerking genomen mag worden, is in strijd met het uitgangspunt dat het toetsingsmoment de datum van afgifte van de informatiebeschikking is.
4.3.
Uit het voorgaande volgt volgens de rechtbank dat geen sprake is van voor het doen van uitspraak op bezwaar redelijkerwijs noodzakelijke informatie die bij een buitenlandse instantie is opgevraagd. De beslistermijn voor het doen van uitspraak op bezwaar kan daarom niet om die reden door de inspecteur worden opgeschort.
4.4.
De rechtbank overweegt voorts dat een gegeven informatiebeschikking aan een belanghebbende een rechtsingang biedt als hij betwist dat de door de inspecteur opgevraagde informatie overgelegd dient te worden. Het standpunt van de inspecteur dat hij met het doen van uitspraak op bezwaar zou kunnen wachten totdat alle informatie van de buitenlandse autoriteiten is verkregen, is naar het oordeel van de rechtbank in strijd met dit uitgangspunt en doet afbreuk aan de rechtsbescherming van belanghebbende.
4.5.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur voor de beoordeling van het bezwaar tegen de informatiebeschikking niet mag wachten op (mogelijk) nieuwe informatie van een buitenlandse instantie, omdat het toetsingsmoment de datum van afgifte van de informatiebeschikking is. Omdat de beslistermijn daarom niet op de juiste gronden is opgeschort, had de inspecteur uiterlijk 2 januari 2025 uitspraak op bezwaar moeten doen. Vaststaat dat hij dat niet heeft gedaan. Belanghebbende heeft de inspecteur op 13 mei 2025 in gebreke gesteld. De inspecteur heeft niet binnen twee weken na de ingebrekestelling uitspraak op bezwaar gedaan en daarom is een dwangsom verschuldigd. Het beroep wegens niet tijdig beslissen is daarom gegrond.
Welke beslistermijn moet aan de inspecteur worden opgelegd?
5. Omdat de inspecteur nog geen uitspraak op bezwaar heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de inspecteur dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de inspecteur dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
5.1.
De rechtbank bepaalt dat de inspecteur een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de inspecteur. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom vast
6. Belanghebbende heeft verzocht om de dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
6.1.
De heffingsambtenaar heeft de hoogte van de dwangsom niet vastgesteld. De rechtbank doet dit op grond van artikel 8:55c van de Awb nu alsnog. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat belanghebbende gelijk krijgt en de inspecteur binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak alsnog een uitspraak op bezwaar moet nemen. De inspecteur krijgt een dwangsom van € 100,- opgelegd voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden met een maximum van € 15.000,-.
7.1.
De rechtbank stelt ook de door de inspecteur al verschuldigde bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,-.
7.2.
Omdat het beroep gegrond is, moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding voor zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1814,-. [5] In beginsel wordt een licht gewicht toegekend aan een zaak als deze, waarbij het gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden en of er een dwangsom verschuldigd is. De rechtbank ziet in dit geval aanleiding daarvan af te wijken, mede gelet op het uitgebreide verweer van de inspecteur.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de inspecteur op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op bezwaar bekend te maken;
- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
- stelt de door de inspecteur te betalen dwangsom vast op € 1442,-;
  • bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 53,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 1814,- aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van
mr.W. Dekkers, griffier, op 21 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Op grond van artikel 52a, eerste lid Algemene Wet inzake Rijksbelastingen
3.Hoge Raad 10 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:130 en Gerechtshof Amsterdam 5 juni 2018, ECLI:NL:GHAMS:2018:1746.
4.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.
5.2 punten (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting) met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 1.