ECLI:NL:RBZWB:2025:8218

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 november 2025
Publicatiedatum
24 november 2025
Zaaknummer
BRE 25/387
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De heffingsambtenaar had op 16 september 2024 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende. Na bezwaar van de belanghebbende op 28 oktober 2024 en een ingebrekestelling op 3 januari 2025, heeft de belanghebbende op 21 januari 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft uiteindelijk op 25 februari 2025 uitspraak gedaan op het bezwaar en op 29 september 2025 een dwangsom toegekend aan de belanghebbende.

De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de heffingsambtenaar stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, omdat er geen tegemoetkoming was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar wel degelijk tegemoet is gekomen aan de belanghebbende door alsnog een beslissing te nemen na het instellen van beroep.

De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en de heffingsambtenaar veroordeeld tot een bedrag van € 453,50 voor de gemaakte proceskosten. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/387

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 november 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 16 september 2024 een naheffingsaanslag parkeerbelasting aan belanghebbende opgelegd met [aanslagnummer].
2. Belanghebbende heeft op 28 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag parkeerbelasting. Op 3 januari 2025 is de heffingsambtenaar in gebreke gesteld door belanghebbende.
3. Belanghebbende heeft op 21 januari 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar.
4. De heffingsambtenaar heeft op 25 februari 2025 uitspraak op bezwaar gedaan. Belanghebbende heeft de rechtbank laten weten het eens te zijn met de uitspraak op bezwaar en verzocht om uitspraak te doen over de verzoeken om een dwangsom en een proceskostenvergoeding wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar.
5. De heffingsambtenaar heeft op 29 september 2025 bij beschikking een dwangsom aan belanghebbende toegekend. Belanghebbende heeft op 2 oktober 2025 het beroep ingetrokken met het verzoek de heffingsambtenaar te veroordelen in de proceskosten.
6. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De heffingsambtenaar stelt dat er alsnog een dwangsombeschikking is genomen. Dit besluit is niet ingetrokken of gewijzigd. De heffingsambtenaar ziet dan ook geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, omdat er niet geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende tegemoet is gekomen.
7. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

8. De rechtbank wijst het verzoek om een proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
9. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de heffingsambtenaar aan belanghebbende tegemoetgekomen?
10. De rechtbank moet dus beoordelen of de heffingsambtenaar geheel of gedeeltelijk aan belanghebbende is tegemoetgekomen.
11. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [3]
12. Bij brief, ontvangen door de heffingsambtenaar op 3 januari 2025, is de heffingsambtenaar in gebreke gesteld. Belanghebbende heeft meer dan twee weken daarna, te weten op 21 januari 2025, beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. Het beroep heeft mede betrekking op een beschikking tot vaststelling van de hoogte van de dwangsom. [4]
13. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar op 25 februari 2025 alsnog heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende en op 29 september 2025 een dwangsom aan belanghebbende heeft toegekend. De heffingsambtenaar is daarmee tegemoet gekomen aan het beroep van belanghebbende dat is ingesteld wegens het niet (tijdig) nemen van een besluit. Het tegemoetkomen ziet dan niet zozeer op de inhoudelijke beslissing, maar op de omstandigheid dat alsnog een beslissing is genomen na het instellen van beroep.

Moet de heffingsambtenaar de proceskosten van belanghebbende vergoeden?

14. Belanghebbende heeft bij de intrekking van het beroepschrift verzocht om een veroordeling van de heffingsambtenaar in de proceskosten. Het verzoek wordt als kennelijk gegrond toegewezen. De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de door belanghebbende gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Bpb voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 453,50 [5] , omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt belanghebbende een vergoeding van het griffierecht?
15. De rechtbank wijst erop dat de heffingsambtenaar verplicht is het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. [6] Belanghebbende zal zich hiervoor dan ook tot de heffingsambtenaar moeten wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 453,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 24 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
4.Dit staat in artikel 4:19 van de Awb.
5.1 punt (beroepschrift) met een waarde van € 907 per punt en een wegingsfactor 0,5 (licht).
6.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.