ECLI:NL:RBZWB:2025:8218
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Proceskostenveroordeling in belastingzaak na intrekking beroep
In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 november 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. De heffingsambtenaar had op 16 september 2024 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan de belanghebbende. Na bezwaar van de belanghebbende op 28 oktober 2024 en een ingebrekestelling op 3 januari 2025, heeft de belanghebbende op 21 januari 2025 beroep ingesteld wegens het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar. De heffingsambtenaar heeft uiteindelijk op 25 februari 2025 uitspraak gedaan op het bezwaar en op 29 september 2025 een dwangsom toegekend aan de belanghebbende.
De rechtbank heeft de heffingsambtenaar in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de heffingsambtenaar stelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, omdat er geen tegemoetkoming was. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de heffingsambtenaar wel degelijk tegemoet is gekomen aan de belanghebbende door alsnog een beslissing te nemen na het instellen van beroep.
De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenveroordeling toegewezen en de heffingsambtenaar veroordeeld tot een bedrag van € 453,50 voor de gemaakte proceskosten. Tevens is de heffingsambtenaar verplicht om het door de belanghebbende betaalde griffierecht van € 53,- te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.