ECLI:NL:RBZWB:2025:8307

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
26 november 2025
Publicatiedatum
25 november 2025
Zaaknummer
24.8424
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoek om proceskostenveroordeling en vaststelling van bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten en om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek van 17 mei 2025. Hij heeft het beroep ingetrokken, omdat het college op 22 januari 2025 alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten, maar het college heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt uit dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.

Daarnaast wijst de rechtbank erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,00 te vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor tot het college wenden. Verzoeker heeft ook verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,00, omdat het college niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank concludeert dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten en de bestuurlijke dwangsom.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8424

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

(gemachtigde: mr. M.R.A. Arntz),
en
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten en om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek van 17 mei 2025. Hij heeft het beroep ingetrokken, omdat het college op 22 januari 2025 alsnog een besluit heeft genomen.
1.1.
De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. Het college heeft hierop niet gereageerd.
1.2.
De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is het college aan verzoeker tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 17 mei 2024 heeft verzoeker een handhavingsverzoek ingediend bij het college. Bij brief van 7 juli 2024 heeft het college de beslistermijn verlengd tot 5 september 2024. Bij brief van 19 september 2024 heeft verzoeker het college in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing op zijn handhavingsverzoek.
Bij besluit van 6 november 2024 heeft het college besloten handhavend op te treden. Bij bericht van 8 november 2024 is aan verzoeker medegedeeld dat hij het besluit van 6 november 2024 als niet verzonden dient te beschouwen.
Vervolgens heeft verzoeker op 12 december 2024 beroep ingesteld tegen het niet nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek. Bij besluit van 22 januari 2025 heeft het college het handhavingsverzoek afgewezen. Nu alsnog een beslissing op het handhavingsverzoek is genomen, is het college tegemoetgekomen aan het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Welk bedrag aan proceskosten moet het college aan verzoeker vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50, omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.
Krijgt verzoeker een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,00 te vergoeden. [3] Verzoeker moet zich hiervoor dan ook tot het college wenden.
Heeft verzoeker recht op dwangsommen?
7. Verzoeker heeft verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen € 45,00 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom betaald moet worden. [4]
8. Uit het dossier blijkt niet dat het college de hoogte van de dwangsom heeft vastgesteld. Uit de stukken blijkt dat verzoeker het college bij brief van 19 september 2024 in gebreke heeft gesteld en dat sinds twee weken na ontvangst van de ingebrekestelling meer dan 42 dagen zijn verstreken. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan verzoeker;
  • stelt de door het college te betalen bestuurlijke dwangsom vast op € 1.442,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van drs. A. Lemaire, griffier, op 26 november 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.
4.Dit staat in artikel 4:17 en 4:18, eerste lid, van de Awb.