In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoeker om een veroordeling van het college in de proceskosten en om de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. Verzoeker heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn handhavingsverzoek van 17 mei 2025. Hij heeft het beroep ingetrokken, omdat het college op 22 januari 2025 alsnog een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft het college in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten, maar het college heeft hierop niet gereageerd. De rechtbank doet zonder zitting uitspraak op het verzoek om proceskostenveroordeling.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt uit dat als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak kan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank moet dus beoordelen of het college geheel of gedeeltelijk aan verzoeker is tegemoetgekomen. Verzoeker krijgt een vergoeding van zijn proceskosten van € 453,50, omdat de gemachtigde van verzoeker een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank hanteert een wegingsfactor van 0,5 omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden.
Daarnaast wijst de rechtbank erop dat het college verplicht is het door verzoeker betaalde griffierecht van € 187,00 te vergoeden. Verzoeker moet zich hiervoor tot het college wenden. Verzoeker heeft ook verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De rechtbank stelt de dwangsom vast op het maximale bedrag van € 1.442,00, omdat het college niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank concludeert dat het college tegemoet is gekomen aan het beroep van verzoeker tegen het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelt het college tot betaling van de proceskosten en de bestuurlijke dwangsom.