ECLI:NL:RBZWB:2025:8450

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
BRE 25/2678
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep wegens termijnoverschrijding in belastingzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2025 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie. De belanghebbende, een V.O.F. uit een onbekende plaats, had op 7 april 2025 een brief gestuurd naar de Belastingdienst, waarin zij aangaf het niet eens te zijn met een naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak van 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018. Deze brief werd door de inspecteur van de Belastingdienst als beroepschrift aangemerkt en doorgestuurd naar de rechtbank. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat het te laat was ingediend. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. In dit geval was de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 17 januari 2025, waardoor de termijn eindigde op 28 februari 2025. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende het beroepschrift pas op 7 april 2025 heeft verzonden, wat te laat is. De rechtbank heeft ook overwogen of de termijnoverschrijding verontschuldigbaar was, maar oordeelde dat de omstandigheden die door de belanghebbende zijn aangevoerd niet voldoende waren om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De rechtbank heeft daarom het beroep niet-ontvankelijk verklaard, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/2678

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2025 in de zaak tussen

V.O.F. [belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. Belanghebbende heeft op 7 april 2025 een brief gestuurd, ontvangen bij de belastingdienst op 8 april 2025. In deze brief staat dat belanghebbende het niet eens is met de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 (2018) met [aanslagnummer].F.01.8501 en bij beschikking opgelegde boete en in rekening gebrachte belastingrente. De brief is aangemerkt als reactie op de uitspraak op bezwaar van 17 januari 2025. De inspecteur heeft de brief aangemerkt als een beroepschrift en doorgezonden naar de rechtbank, omdat de rechtbank bevoegd is het beroepschrift te behandelen.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het te laat is ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een beroepschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na de dagtekening van de uitspraak op bezwaar. [2] Maar als de dagtekening een datum is vóór de datum waarop de uitspraak op bezwaar is verzonden, begint deze termijn op de dag na de dag van verzending.
Een beroepschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [3]
3.1.
Als iemand een beroepschrift te laat indient, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het beroepschrift verontschuldigbaar is. Dan laat de rechtbank niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [4]
Is het beroep te laat ingediend?
4. Vast staat dat de dagtekening van de uitspraak op bezwaar 17 januari 2025 is. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat de verzending ervan later dan die datum heeft plaatsgevonden. De termijn voor het indienen van een beroepschrift eindigde dus op 28 februari 2025. Belanghebbende heeft met dagtekening 7 april 2025 het beroepschrift verzonden en de inspecteur heeft het op 8 april 2025 ontvangen. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat het eerder – voor het einde van de beroepstermijn – op de post is gedaan. Het beroepschrift is dus niet tijdig ingediend.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft hiervoor de volgende reden gegeven. De overschrijding is het gevolg van onduidelijkheid, complexiteit en voortdurende ambtelijke verwikkelingen, waarbij geen reacties zijn gegeven op essentiële grieven, waardoor de termijnoverschrijding gerechtvaardigd is.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de geschetste omstandigheden niet ertoe hebben geleid dat het beroep na het verstrijken van de termijn is ingediend als gevolg van geringe verwijtbaarheid of een niet aan de belanghebbende toe te rekenen omstandigheid. Op de uitspraak op bezwaar van 17 januari 2025 staat dat het een uitspraak op het bezwaarschrift tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting 2018 betreft en is een rechtsmiddelverwijzing opgenomen, waarbij erop wordt gewezen dat belanghebbende binnen zes weken na de datum van de uitspraak op bezwaar in beroep kan gaan. De rechtbank is daarom van oordeel dat redelijkerwijs geen onduidelijkheid kon bestaan of het besluit inzake het bezwaar is genomen en wanneer beroep kon worden ingesteld.
5.2.
Uit de opgestuurde stukken blijkt bovendien dat belanghebbende op verschillende momenten in kennis is gesteld van het voornemen tot de uitspraak op bezwaar. Op 25 november 2024 is aan belanghebbende een e-mail verzonden met de kennisgeving dat het bezwaar wordt afgewezen. Op 19 december 2024 heeft de inspecteur een motivering met kennisgeving afwijzing bezwaar verzonden naar belanghebbende. Ook daaruit kon belanghebbende afleiden dat een beslissing op zijn bezwaar zou worden genomen.
5.3.
Daarnaast blijkt niet dat belanghebbende niet in staat was om tijdig een beroepschrift in te dienen of al eerder een stuk heeft ingediend dat als beroepschrift had moeten worden aangemerkt. De rechtbank oordeelt dat daarom hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
R.P.A.G. Dekkers, griffier, op 1 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen.
3.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.