ECLI:NL:RBZWB:2025:8452

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
BRE 23/10020 en 24/7199
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van verzoeken om schadevergoeding en ambtshalve vermindering van aanslag IB/PVV 2011

Op 1 december 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaken BRE 23/10020 en 24/7199, waarin belanghebbenden verzoeken om vermindering van een ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2011, alsook om terugbetaling van ingehouden bedragen en een schadeloosstelling van € 3000,-. De rechtbank heeft de beroepen voor zover deze zien op het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond verklaard en zich ten aanzien van de overige verzoeken kennelijk onbevoegd verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij niet bevoegd is om de inspecteur op te dragen de aanslag te verminderen en dat verzoeken tot terugbetaling van ingehouden bedragen niet onder haar bevoegdheid vallen. De rechtbank heeft de verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in behandeling genomen, omdat deze niet gegrond zijn. De rechtbank heeft de inspecteur opgedragen het verzoek om ambtshalve vermindering in behandeling te nemen, maar heeft de verzoeken om schadevergoeding en terugbetaling afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10020 en 24/7199

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende 1], uit [plaats],

[belanghebbende 2], uit [plaats],
hierna ook samen te noemen: belanghebbenden
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur, ende ontvanger van de Belastingdienst, de ontvanger,

hierna ook samen te noemen: verweerders.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de verzoeken van belanghebbenden aan de rechtbank. Belanghebbenden verzoeken de rechtbank om: i) de inspecteur op te dragen de ambtshalve opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) over het jaar 2011 met [aanslagnummer] ten name van [belanghebbende 1] te verminderen tot nihil, ii) de ontvanger op te dragen de ingehouden bedragen over de jaren 2011, 2012, 2013, 2016 en 2018 aan belanghebbenden terug te betalen, iii) aan belanghebbenden een schadeloosstelling toe te kennen van € 3000,-.
1.1.
De rechtbank verklaart de beroepen voor zover deze zien op het verzoek om schadevergoeding als gevolg van de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond en verklaart zich ten aanzien van de overige verzoeken kennelijk onbevoegd. De rechtbank doet daarom uitspraak zonder zitting. [1] Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank dient, voordat zij toekomt aan een inhoudelijke beoordeling van de verzoeken, eerst te beoordelen of zij bevoegd is.
(i) Verzoek om ambtshalve vermindering
2.1.
De rechtbank is niet bevoegd om de inspecteur op te dragen om de aanslag IB/PVV 2011 conform artikel 65 Algemene wet inzake Rijksbelastingen te verminderen tot nihil. Het verzoek van belanghebbende kan wel worden aangemerkt als een verzoek om ambtshalve vermindering in de zin van artikel 9.6 van de Wet IB 2001. Dit verzoek moet bij de inspecteur worden gedaan. De rechtbank zal daarom het verzoek doorzenden aan de inspecteur om in behandeling te nemen als verzoek om ambtshalve vermindering. De reactie van de inspecteur op het verzoek om ambtshalve vermindering is een voor bezwaar en beroep vatbare beschikking.
(ii) Verzoek tot terugbetaling ingehouden bedragen
2.2.
Belanghebbenden verzoeken de rechtbank om de ontvanger op te dragen om aan hen terug te betalen het reeds betaalde bedrag op de voorlopige aanslag IB/PVV 2011 en de verrekende bedragen die verband houden met teruggaven op andere aanslagen IB/PVV. De belastingrechter is als uitgangspunt niet bevoegd te oordelen over beslissingen van de ontvanger op grond van de IW. [2] Voor bepaalde besluiten is in de regelgeving een uitzondering gemaakt. De terugbetaling van betalingen en de verrekening van aanslagen vallen niet onder een van de uitzonderingen. Dit geschil kan worden voorgelegd aan de burgerlijke rechter. De belastingrechter is kennelijk onbevoegd.
(iii) Verzoek om schadeloosstelling
2.3.
Belanghebbenden verzoeken om een schadeloosstelling van € 3000,- als bedoeld in artikel 6:96, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek. Belanghebbenden hebben portokosten gemaakt door het veelvuldig moeten reageren op brieven van verweerders en hebben (advies)kosten gemaakt voor het instellen van bezwaar- en beroepsprocedures.
2.4.
Gelet op de aard van de kosten kan dit verzoek mede worden opgevat als een verzoek om een (proces)kostenvergoeding. Voor zover belanghebbenden het verzoek als zodanig hebben bedoeld, zal de rechtbank eerst beoordelen of recht bestaat op een (proces)kostenvergoeding en vervolgens ingaan op de verzoeken om een schadevergoeding.
2.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om de (proces)kosten van belanghebbenden te vergoeden. Een proceskostenveroordeling is alleen mogelijk voor kosten zoals bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Portokosten vallen hier niet onder. Belanghebbenden stellen verder dat er kosten zijn gemaakt voor juridische advisering, maar uit de beroepschriften blijkt dat zij zelf beroep hebben ingesteld. Dat soort kosten komen dan ook niet voor vergoeding in aanmerking. Alleen als de advocaat of juridisch adviseur namens belanghebbenden bezwaar maakt en/of beroep instelt, kan die handeling voor vergoeding in aanmerking komen. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk ongegrond af.
2.6.
De rechtbank zal de verzoeken voor het overige beoordelen als verzoeken om schadevergoeding als bedoeld in de Awb. Voor zover belanghebbenden hebben bedoeld schade te hebben geleden als gevolg van de aanslag IB/PVV 2011 kan alleen een schadevergoeding worden uitgesproken als het beroep (gedeeltelijk) gegrond is. [3] Dat is hier niet aan de orde. De rechtbank komt daarom niet aan de beoordeling van dat verzoek. De rechtbank is verder niet bevoegd om de verzoeken om schadevergoeding in behandeling te nemen die zien op schade als gevolg van de verrekening van aanslagen en beslaglegging. [4] Voor die verzoeken is de civiele rechter bevoegd.

Conclusie en gevolgen

3. De rechtbank draagt de inspecteur op het beroepschrift in de zaak van [belanghebbende 1] (zaaknummer 23/10020) als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2011 in behandeling te nemen. De rechtbank verklaart de beroepen voor zover deze zien op de verzoeken om schadevergoeding als gevolg van de aanslag IB/PVV 2011 ongegrond. De rechtbank is onbevoegd te oordelen over de terugbetaling van betalingen en de verrekening van aanslagen. De rechtbank is ook niet bevoegd te oordelen over verzoeken om schadevergoeding als gevolg van de verrekening van aanslagen en beslaglegging.
3.1.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht. De rechtbank wijst het verzoek om vergoeding van de proceskosten af.

Beslissing

De rechtbank:
  • draagt de inspecteur op het beroepschrift in behandeling te nemen als verzoek om ambtshalve vermindering van de aanslag IB/PVV 2011;
  • verklaart de beroepen ongegrond voor zover belanghebbenden hebben verzocht om schadevergoeding door schade als gevolg van de aanslag IB/PVV 2011;
  • verklaart zich onbevoegd ten aanzien van de overige verzoeken;
  • wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 1 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
2.Dit volgt uit artikel 8:5 van de Awb en artikel 1 van de Bevoegdheidsregeling bestuursrechtspraak die behoort bij de Awb. In dat artikel 1 wordt de Invorderingswet 1990 genoemd.
3.Dit volgt uit artikel 8:73 Awb (oud), in samenhang met Artikel V van de Wet nadeelcompensatie en schadevergoeding bij onrechtmatige besluiten, Stb. 2013, 50.
4.Dit volgt uit artikel 8:88, tweede lid van de Awb.