ECLI:NL:RBZWB:2025:8457

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 december 2025
Publicatiedatum
1 december 2025
Zaaknummer
BRE 24/3564
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de dwangsom vastgesteld door de heffingsambtenaar

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 1 december 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda behandeld. Belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de toegekende dwangsom, die is vastgesteld na een bezwaar dat op 28 december 2023 is ingediend. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de dag van dagtekening van de uitspraak op bezwaar ten onrechte niet heeft meegerekend bij het vaststellen van de dwangsom. De rechtbank stelt vast dat de heffingsambtenaar te laat heeft beslist, waardoor hij een dwangsom van € 92,- verschuldigd is. Daarnaast wordt de heffingsambtenaar veroordeeld tot het betalen van wettelijke rente over dit bedrag vanaf 29 april 2024. De rechtbank kent ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten toe aan belanghebbende, die in totaal € 226,75 bedraagt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3564

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. N.G.A. Voorbach, verbonden aan verkeersboete.nl),
en

de heffingsambtenaar van de gemeente Breda, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 4 maart 2024. Belanghebbende is het niet eens met de hoogte van de toegekende dwangsom.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De gronden van het beroep richten zich alleen tegen de hoogte van de toegekende dwangsom. Voor het overige is de uitspraak op bezwaar niet in geschil. In deze uitspraak zal de rechtbank daarom een oordeel geven of dwangsom tot een juiste hoogte is vastgesteld.
Heeft de heffingsambtenaar de dwangsom juist vastgesteld?
3. Belanghebbende heeft op 28 december 2023 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar moet in dit geval binnen zes weken na indiening op het bezwaarschrift beslissen. [1] De termijn waarbinnen de heffingsambtenaar moet beslissen eindigde op 8 februari 2024. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 15 februari 2024 in gebreke gesteld. De heffingsambtenaar moet dan binnen twee weken, dus uiterlijk op 29 februari 2024, beslissen. De heffingsambtenaar heeft op 4 maart 2024 uitspraak op bezwaar gedaan.
4. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De heffingsambtenaar is over elke dag na 29 februari 2024 tot en met de beslissing op 4 maart 2024 een dwangsom verschuldigd. In zijn verweer gaat de heffingsambtenaar er ten onrechte van uit dat over 4 maart 2024 geen dwangsom is verschuldigd. Hij is immers 4 dagen te laat met beslissen..
5. De rechtbank stelt de hoogte van de dwangsom op grond van artikel 8:55c van de Awb vast op € 92,- (4 x € 23,-). Voor zover de heffingsambtenaar al een deel heeft betaald, komt dat in mindering op het te betalen bedrag. Het beroep is gegrond.
Is de heffingsambtenaar wettelijke rente verschuldigd?
6. Belanghebbende vraagt om wettelijke rente. De rechtbank wijst dit toe. De heffingsambtenaar moest de dwangsom uiterlijk op 18 maart 2024 vaststellen en uiterlijk op 29 april 2024 aan belanghebbende betalen. Omdat de heffingsambtenaar de dwangsom te laag heeft vastgesteld, is hij in verzuim en moet hij vanaf 29 april 2024 tot de datum waarop de dwangsom is betaald wettelijke rente aan belanghebbende betalen. Indien het bedrag in gedeelten wordt betaald, omdat het bedrag van € 69,- al is betaald, dan geldt voor de berekening van de wettelijke rente telkens de periode vanaf 29 april 2024 tot de dag van betaling van het betreffende gedeelte.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank kent aan belanghebbende een dwangsom toe van € 92,- en bepaalt dat over de betaling daarvan vanaf 29 april 2024 wettelijke rente is verschuldigd.
8. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 226,75 [2] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en het beroep is beperkt tot de vraag of de dwangsom tot de juiste hoogte is vastgesteld. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar van 4 maart 2024 voor zover deze betrekking heeft op de dwangsom;
  • stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 92,-;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar om de wettelijke rente over dit bedrag aan belanghebbende te betalen, vanaf 29 april 2024 tot de dag waarop het bedrag is betaald;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 51 aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 226,75 aan proceskosten aan belanghebbende;
  • beslist dat voor zover de proceskostenvergoeding en het te vergoeden griffierecht niet tijdig worden betaald, de wettelijke rente daarover is gaan lopen vier weken na de datum waarop deze uitspraak is gedaan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 1 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.
2.1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 907 en een wegingsfactor 0,25 (zeer licht).