ECLI:NL:RBZWB:2025:8932

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 december 2025
Publicatiedatum
15 december 2025
Zaaknummer
25/5255 WMO VV
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Buiten behandeling stellen van aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ten behoeve van beschermd wonen

In deze zaak heeft verzoekster bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen, dat haar aanvraag voor ondersteuning op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) buiten behandeling heeft gesteld. Verzoekster, die in een onveilige thuissituatie heeft gewoond en kampt met financiële problemen, heeft op 21 mei 2025 een aanvraag ingediend voor beschermd wonen. Het college heeft haar verzocht om aanvullende gegevens, maar heeft haar aanvraag op 4 september 2025 buiten behandeling gesteld, omdat zij niet aan de gevraagde voorwaarden zou hebben voldaan. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat het college de aanvraag te vroeg buiten behandeling heeft gesteld, omdat de hersteltermijn nog niet was verstreken. De voorzieningenrechter heeft besloten dat het college aan verzoekster een maatwerkvoorziening moet toekennen voor de kosten van beschermd wonen en ondersteuning bij de zorgaanbieder, totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het college het griffierecht en de proceskosten van verzoekster moet vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/5255 WMO 15 VV

uitspraak van 12 december 2025 van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats] , verzoekster,

gemachtigde: mr. M.I. L'Ghdas,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Terneuzen(het college), verweerder.

Inleiding

1. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 4 september 2025 van het college (bestreden besluit) over het buiten behandeling laten van haar aanvraag op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo). Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.1.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden in Middelburg op 28 november 2025. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Zij werden vergezeld door verzoeksters begeleider van [organisatie 1] . Het college werd vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger 1] en [vertegenwoordiger 2] LLB.

OverwegingenRelevante feiten en omstandigheden

2. Verzoekster heeft in haar jeugd traumatische ervaringen opgedaan. Zij is bekend met problematisch middelengebruik en woonde tot voor kort samen met haar ex-partner in een onveilige thuissituatie waarin regelmatig geweldsincidenten plaatsvonden. Bovendien kampt zij met financiële problemen. Verzoekster ontving tot 15 mei 2025 specialistische begeleiding van [zorgverlener] op grond van de Wmo. Op 15 mei 2025 is verzoekster in een crisissituatie opgenomen in een safehouse van [organisatie 1] .
2.1.
Verzoekster heeft zich op 21 mei 2025 bij het college gemeld voor ondersteuning op grond van de Wmo, namelijk voor beschermd wonen. Op 11 juni 2025 en 8 juli 2025 vonden gesprekken tussen partijen plaats. In de e-mail van 11 juli 2025 heeft de consulent Wmo van de gemeente bericht dat de melding geformaliseerd moet worden tot een aanvraag om tot een besluit te kunnen komen en dat daarvoor een ondertekend verslag nodig is. Dit onderzoeksverslag is bijgevoegd en vermeldt dat beschermd wonen de best passende oplossing voor de door verzoekster ervaren belemmeringen vormt. Daarom is het college voornemens BW geclusterd wonen en BW dagbesteding inclusief vervoer toe te kennen voor de duur van één jaar in de vorm van zorg in natura. Daarbij is opgemerkt dat de gemeente Terneuzen of de provincie Zeeland geen contract heeft met [organisatie 1] en dat het adviesorgaan geen positief advies kan geven om een maatwerkcontract aan te gaan met deze partij.
2.2.
Op 15 juli 2025 is namens verzoekster aan het college een ingebrekestelling gestuurd wegens het uitblijven van een besluit. Op 4 augustus 2025 heeft zij het onderzoeksverslag ondertekend, een zienswijze bijgevoegd waarin zij aangeeft waarom ze zich niet kan vinden in het voorgenomen besluit en een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor beschermd wonen bij [organisatie 1] .
2.3.
Het college heeft verzoekster met de brieven van 14 en 18 augustus 2025 verzocht om binnen vier weken aanvullende gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van de aanvraag, namelijk:
  • Een ondertekende machtiging waaruit blijkt wie vertegenwoordigingsbevoegd is;
  • Een ondertekende pgb-vaardigheidstoets;
  • Een zorgovereenkomst tussen de zorgaanbieder en de budgethouder;
  • Een zorgplan specifiek gericht op beschermd wonen;
  • Kwaliteits- en contractstukken van de beoogde zorgverlener;
  • Een Verklaring omtrent het gedrag (VOG) van de beoogde zorgprofessionals.
2.4.
Daarop reageerde namens verzoekster de heer [persoon] van [organisatie 1] met een e-mail van 27 augustus 2025 dat de aanvraag aan de voorwaarden voldoet en is ondersteund door een zorgplan, verklaringen van begeleiders en een uitgebreid onderzoeksverslag van zowel verzoekster als de zorginstelling. Ook wordt opgemerkt dat een mondelinge machtiging voldoende is en dat verzoekster gebruik zal maken van een externe professionele pgb budgetbeheerder. Tot slot wordt gevraagd om een voor bezwaar vatbaar besluit te nemen op de aanvraag die al loopt sinds mei 2025.
2.5.
Het college is vervolgens in het bestreden besluit van 4 september 2025 overgegaan tot het buiten behandeling laten van verzoeksters aanvraag met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat verzoekster de gevraagde stukken niet zou hebben overgelegd. Tegen dit besluit heeft verzoekster op 15 okober 2025 bezwaar gemaakt. Daarnaast heeft zij ook opnieuw een aanvraag gedaan.
Verzoeksters standpunt
3. Verzoekster voert aan dat het college artikel 4:5 van de Awb te vroeg heeft toegepast, omdat de hersteltermijn nog niet was verstreken toen het bestreden besluit werd genomen. Bovendien had zij volgens haar al een deel van de gevraagde stukken ingediend, waaronder een machtiging, het zorgplan van 17 juni 2025, kwaliteits- en contractstukken en VOG’s. Andere stukken hoefden of konden volgens haar niet worden overgelegd: een pgb-vaardigheidstoets is niet vereist omdat een professionele budgetbeheerder het pgb zal beheren en een zorgovereenkomst kan pas na toekenning worden opgesteld. Het college had de aanvraag daarom inhoudelijk moeten beoordelen. Daarnaast wijst verzoekster erop dat een Wmo-aanvraag vormvrij is en dat uit e-mailcorrespondentie blijkt dat het college al naar alternatieve voorzieningen keek, wat volgens haar onverenigbaar is met een formele buitenbehandeling-stelling. De aanvullende eisen van het college (zoals een Svb-zorgovereenkomst en individuele VOG’s) acht zij onredelijk, omdat deze de uitvoering betreffen en niet in de weg staan aan het in behandeling nemen van de aanvraag. Volgens verzoekster is de kwaliteit van de beoogde zorgverlener voldoende aangetoond. Tot slot stelt zij dat haar medische situatie niet ter discussie staat.
Toetsingskader voorzieningenrechter
4.
Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Bij het nemen van een beslissing op een verzoek om een voorlopige voorziening speelt een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol. Daarbij zal de vraag moeten worden beantwoord of er een redelijke mate van waarschijnlijkheid bestaat dat de aangevallen beslissing niet in stand kan blijven. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemprocedure niet.
Spoedeisend belang
5. Verzoekster verblijft momenteel in een safehouse van [organisatie 1] waar zij begeleiding en dagbesteding ontvangt. Er is echter geen financiering voor deze ondersteuning. In afwachting daarvan wordt de ondersteuning nu om niet verleend, maar [organisatie 1] heeft aangegeven dat verzoekster het safehouse zal moeten verlaten als financiering uitblijft. Volgens verzoekster en haar begeleider brengt het wegvallen van deze veilige woonomgeving en dagelijkse structuur een acuut risico op terugval en ontregeling mee, gezien haar verslavingsachtergrond en PTSS-klachten. De voorzieningenrechter ziet in de mogelijke beëindiging van het lopende begeleidingstraject voldoende aanleiding om aan te nemen dat verzoekster een spoedeisend belang heeft bij een beslissing van de voorzieningenrechter in afwachting van de beoordeling van haar bezwaar door het college.
Opname in het safehouse en de Wmo-melding
6. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoekster vanuit een crisissituatie, die zij ter zitting nader heeft toegelicht, op 15 mei 2025 in het safehouse is terecht gekomen. [zorgverlener] heeft verzoekster ondersteunt in het vinden van een veilige plek. Uit de dossierstukken blijkt niet duidelijk hoe de Wmo-melding van 21 mei 2025 aanvankelijk door het college is opgepakt, omdat bijvoorbeeld gespreksverslagen ontbreken. Wel bevindt zich in het dossier een door het maatwerkteam van de gemeente opgesteld ‘doorbraakplan’ van 21 mei 2025. Daarin is een situatieschets opgenomen en is vermeld dat er geen tijd was om de detox, behandelsetting/beschermd wonen en safehouse vooraf goed in te regelen met de Wmo. Er is met haast en spoed vanwege veiligheidsoverwegingen gehandeld. Veilige opvang in de omgeving was vol of er was sprake van contra-indicaties.
6.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat het college bij het in behandeling nemen van de melding ten onrechte voorbij is gegaan aan het feit dat verzoekster, gelet op de in het doorbraakplan vermelde omstandigheden, een gebruikelijk onderzoek en besluitvorming niet kon afwachten. De wet voorziet met artikel 2.3.3 van de Wmo 2015 in een mogelijkheid om in dit soort spoedgevallen een tijdelijke maatwerkvoorziening te treffen terwijl het onderzoek nog niet afgerond is. Deze bepaling is niet toegepast. Het college heeft het onderzoek, als bedoeld in artikel 2.3.2 van de Wmo 2015, opgepakt en formalisering van de aanvraag verlangd alvorens een beslissing te nemen. Dit heeft echter niet tot een inhoudelijk belissing op de aanvraag geleid, omdat de aanvraag buiten behandeling is gesteld.
Is de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld?
7. Artikel 4:5, eerste lid, aanhef en onder c, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking. Van een onvolledige of ongenoegzame aanvraag is onder andere sprake wanneer onvoldoende gegevens of stukken worden verstrekt om een goede beoordeling van de aanvraag mogelijk te maken. Het gaat daarbij om gegevens die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn en waarover de aanvrager redelijkerwijs de beschikking kan krijgen. [1]
7.1.
Verzoekster stelt de stukken aan het college te hebben verstrekt die nodig zijn om de aanvraag in behandeling te kunnen nemen. Het zorgplan zou al bij de aanvraag zijn overgelegd en volgens verzoekster was de machtiging ook al bekend bij het college uit een van de gesprekken. Het college betwist dat het alle relevante stukken heeft ontvangen en heeft daarom verzoekster voor het laatst met de brief van 18 augustus 2025 verzocht om binnen vier weken aanvullende gegevens te verstrekken die noodzakelijk zijn voor de beoordeling van haar aanvraag. In deze brief is gespecificeerd welke stukken moesten worden aangeleverd. Een aantal van die stukken bevinden zich nu in het dossier. De voorzieningenrechter overweegt dat in deze procedure niet duidelijk is geworden op welk moment welke stukken precies zijn overgelegd namens verzoekster. Gelet op de hersteltermijn in de brief van 18 augustus 2025 had verzoekster tot en met 15 september 2025 de tijd om de gevraagde gegevens aan te leveren. Pas na het ongebruikt verstrijken van die termijn was het college bevoegd de aanvraag buiten behandeling te stellen. Desondanks heeft het college in het bestreden besluit van 4 september 2025 al besloten de aanvraag buiten behandeling te laten. Daarmee is de aanvraag te vroeg buiten behandeling gesteld. Dat een medewerker van [organisatie 1] namens verzoekster in een e-mail van 27 augustus 2025 heeft verzocht om per ommegaande een besluit te nemen, maakt dit niet anders. Uit deze e-mail valt af te leiden dat zij in de veronderstelling verkeerden dat de benodigde stukken, zoals het zorgplan, al waren ingediend en een beslissing kon worden genomen.
7.2.
Als bij het verstrijken van de hersteltermijn (op 15 september 2025) nog niet alle relevante stukken door verzoekster waren overgelegd, maar deze stukken in de bezwaarfase wel worden aangeleverd, heeft bovendien te gelden dat het college in bezwaar een belangenafweging zal moeten maken om te bepalen of alsnog inhoudelijk op de aanvraag moet worden beslist. [2] Verzoekster heeft bij het bezwaarschrift een aantal gevraagde documenten gevoegd, namelijk een zorgplan van 17 juni 2025, de kwaliteits- en contractstukken van de beoogde zorgverlener, VOG's van de beoogde zorgprofessionals, en een ondertekende machtiging. Het college heeft ter zitting erkend dat een zorgovereenkomst tussen de zorgaanbieder en de budgethouder pas kan worden opgesteld nadat een pgb is toegekend. Het college mist enkel nog de gevraagde pgb-vaardigheidstoets en heeft een aantal vragen naar aanleiding van de overgelegde stukken.
7.3.
Verzoekster stelt dat zij geen pgb-vaardigheidstoets hoeft te verstrekken, omdat rechtmatige besteding van het pgb is geborgd doordat gebruik wordt gemaakt van een externe professionele pgb-budgetbeheerder. De voorzieningenrechter volgt dat standpunt van verzoekster niet. Eén van de voorwaarden voor een pgb is dat de aanvrager, al dan niet met hulp van een vertegenwoordiger, in staat is de aan een pgb verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren. [3] Verzoekster heeft niet een concreet persoon genoemd als beoogd budgetbeheerder, zodat niet aannemelijk is dat is voldaan aan deze voorwaarde voor het pgb. [4] Ter zitting is namens verzoekster gesteld dat het college niet heeft gevraagd om de gegevens van de beoogd budgetbeheerder, maar dat de aanvraag gelijk buiten behandeling werd gesteld. Daarbij heeft verzoekster aangegeven dat een concreet persoon op het oog is en de (achter)naam van deze persoon is genoemd. De voorzieningenrechter overweegt dat het college de plicht heeft om de aanvrager tijdens het onderzoek te informeren over de mogelijkheden en de gevolgen van de keuze voor een pgb. [5] Niet gebleken is dat het college verzoekster hierover heeft geïnformeerd, behoudens toezending van het formulier pgb-vaardigheidstoets bij de brief van 14 augustus 2025. Verzoekster heeft de mogelijkheid om in de bezwaarfase de gegevens van de beoogd budgetbeheerder alsnog aan te leveren.
7.4.
Vanwege deze omstandigheden acht de voorzieningenrechter het voorshands niet waarschijnlijk dat het besluit tot buitenbehandelingstelling in bezwaar stand zal houden. Gelet op het zwaarwegende belang van verzoekster bij de aanvraag, zal het college in de bezwaarfase alsnog de aanvraag inhoudelijk moeten beoordelen. Daarbij zal het college de door verzoekster in de bezwaarfase overgelegde informatie moeten betrekken en de naar aanleiding daarvan opgekomen vragen moeten onderzoeken.
Belangenafweging
8. De voorzieningenrechter stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat verzoekster in aanmerking komt voor de maatwerkvoorziening beschermd wonen (geclusterd wonen en dagbesteding). Partijen verschillen echter van mening of deze maatwerkvoorziening mogelijk is in de leveringsvorm van een pgb. In dat kader zal ook de vraag moeten worden beoordeeld of de ondersteuning die verzoekster met het pgb bij [organisatie 1] wil inkopen van voldoende kwaliteit is. [6] Aangezien de inhoudelijke beoordeling van de aanvraag door het college nog moet plaatsvinden, kan de voorzieningenrechter daarover geen voorlopig oordeel geven. De voorzieningenrechter zal daarom verder op basis van een belangenafweging beoordelen of het treffen van een voorlopige voorziening geboden is.
8.1.
Het belang van verzoekster is gelegen in continuering van haar verblijf in het safehouse en het lopende begeleidingstraject, waarbij met behulp van het 12-stappenprogramma wordt gewerkt aan herstel. Overgang naar het door het college voorgestelde alternatief zou ertoe leiden dat dit traject wordt onderbroken en dat verzoekster van zorgverlener moet wisselen.
8.2.
Het belang van het college is gelegen in het kunnen vaststellen of de gelden voor de maatwerkvoorziening verantwoord worden besteed aan ondersteuning die doeltreffend en veilig is. Wanneer het traject bij [organisatie 1] wordt beëindigd, zal volgens het college de benodigde hulp kunnen worden opgepakt middels beschermd wonen in een safehouse van ' [organisatie 2] ' van het Leger des Heils. Omdat dit een gecontrateerde partij is, is het college bekend dat de hulp van deze zorgverlener voldoet aan de kwaliteitseisen.
8.3.
De voorzieningenrechter acht het onwenselijk als het lopende begeleidingstraject bij [organisatie 1] wordt onderbroken, omdat ter zitting door verzoekster en haar huidige behandelaar overtuigend is toegelicht dat de geboden hulpverlening aanslaat. Verzoekster is meer dan zes maanden vrij van middelengebruik en begint te werken aan haar re-integratie. Het college zegt op dit moment niet te weten of de zorg van [organisatie 1] doeltreffend en veilig is omdat daar nog onderzoek naar moet worden gedaan, maar gelet op de tot nog toe behaalde stappen is het de voorzieningenrechter vooralsnog niet gebleken dat de zorg van [organisatie 1] niet doeltreffend en veilig zou zijn. Bovendien is onduidelijk gebleven hoe een eventuele overgang naar beschermd wonen bij het Leger des Heils eruit zou zien en in hoeverre dit aansluit op het huidige programma dat verzoekster volgt bij [organisatie 1] .
8.4.
Bij de afweging betrekt de voorzieningenrechter ook dat verzoekster vanuit een crisissituatie bij [organisatie 1] is terechtgekomen, dat het college geen tijdelijke maatwerkvoorziening heeft getroffen alvorens het traject bij [organisatie 1] volledig was opgestart en dat niet is gebleken dat verzoekster destijds elders kon worden opgevangen. Verzoekster heeft toegelicht dat andere instanties, waaronder het Leger des Heils, haar destijds niet konden opvangen vanwege haar gezondheids- en veiligheidssituatie. Dat er geen alternatieven waren, is ten tijde van de Wmo-melding ook met het college gedeeld blijkens de informatie in eerder genoemd doorbraakplan van 21 mei 2025. Het traject is daardoor bij [organisatie 1] gaan lopen en daar heeft verzoekster een vertrouwensband opgebouwd met de hulpverleners.
8.5.
Verder weegt de voorzieningenrechter mee dat op korte termijn geen inhoudelijke beslissing (op het bezwaar of de nieuwe aanvraag) te verwachten valt. Namens het college is ter zitting immers aangegeven dat het bezwaar nog niet aan de bezwaarschriftencommissie is doorgezet in afwachting van het (voorlopige) oordeel van de voorzieningenrechter.
8.6.
De voorzieningenrechter ziet in al het voorgaande aanleiding het primaire besluit te schorsen en gedurende de bezwaarfase de volgende voorlopige voorziening te treffen: het college moet aan verzoekster vanaf 16 oktober 2025, de datum van indiening van het verzoek om voorlopige voorziening, tot zes weken na het nemen van de beslissing op het bezwaar, een maatwerkvoorziening toekennen waarmee de kosten van het beschermd wonen en de ondersteuning bij [organisatie 1] kunnen worden voldaan.
Griffierecht en proceskosten
9. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht moet vergoeden. De voorzieningenrechter veroordeelt het college in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Die vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt verzoekster een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 907,-. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • schorst het primaire besluit;
  • bepaalt dat het college aan verzoekster vanaf 16 oktober 2025 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar een maatwerkvoorziening toekent, waarmee vanaf dat moment de kosten van het beschermd wonen en ondersteuning bij [organisatie 1] kunnen worden voldaan;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 53,- aan verzoekster te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.E.C. Vriends, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.I.P. Buteijn, griffier, op 12 december 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl. De griffier is niet in de gelegenheid deze uitspraak mede te ondertekenen.
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 4:5 eerste lid, aanhef en onder c
1. Het bestuursorgaan kan besluiten de aanvraag niet te behandelen, indien:
c. de verstrekte gegevens en bescheiden onvoldoende zijn voor de beoordeling van de aanvraag of voor de voorbereiding van de beschikking,
mits de aanvrager de gelegenheid heeft gehad de aanvraag binnen een door het bestuursorgaan gestelde termijn aan te vullen.
Wet maatschappelijke ondersteuning 2015
Artikel 2.3.1
Het college draagt er zorg voor dat aan personen die daarvoor in aanmerking komen, een maatwerkvoorziening wordt verstrekt.
Artikel 2.3.2 eerste en zes tot en met negende lid
1. Indien bij het college melding wordt gedaan van een behoefte aan maatschappelijke ondersteuning, voert het college in samenspraak met degene door of namens wie de melding is gedaan en waar mogelijk met de mantelzorger of mantelzorgers dan wel diens vertegenwoordiger, zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen zes weken, een onderzoek uit overeenkomstig het tweede tot en met achtste lid. Het college bevestigt de ontvangst van de melding.
6. Bij het onderzoek wordt aan de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger medegedeeld welke mogelijkheden bestaan om te kiezen voor de verstrekking van een persoonsgebonden budget. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger wordt in begrijpelijke bewoordingen ingelicht over de gevolgen van die keuze.
7. De cliënt dan wel diens vertegenwoordiger verschaft het college de gegevens en bescheiden die voor het onderzoek nodig zijn en waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen.
8. Het college verstrekt de cliënt dan wel diens vertegenwoordiger een schriftelijke weergave van de uitkomsten van het onderzoek.
9. Een aanvraag als bedoeld in artikel 2.3.5 kan niet worden gedaan dan nadat het onderzoek is uitgevoerd, tenzij het onderzoek niet is uitgevoerd binnen de in het eerste lid genoemde termijn.
Artikel 2.3.3
In spoedeisende gevallen, daaronder begrepen de gevallen waarin terstond opvang noodzakelijk is, al dan niet in verband met risico’s voor de veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, beslist het college na een melding als bedoeld in artikel 2.3.2, eerste lid, onverwijld tot verstrekking van een tijdelijke maatwerkvoorziening in afwachting van de uitkomst van het onderzoek, bedoeld in artikel 2.3.2 en de aanvraag van de cliënt.
Artikel 2.3.6 eerste tot en met derde lid
1. Indien de cliënt dit wenst, verstrekt het college hem een persoonsgebonden budget dat de cliënt in staat stelt de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, van derden te betrekken.
2. Een persoonsgebonden budget wordt verstrekt, indien:
a. de cliënt naar het oordeel van het college op eigen kracht voldoende in staat is te achten tot een redelijke waardering van zijn belangen ter zake dan wel met hulp uit zijn sociale netwerk of van zijn vertegenwoordiger, in staat is te achten de aan een persoonsgebonden budget verbonden taken op verantwoorde wijze uit te voeren;
b. de cliënt zich gemotiveerd op het standpunt stelt dat hij de maatwerkvoorziening als persoonsgebonden budget wenst geleverd te krijgen;
c. naar het oordeel van het college is gewaarborgd dat de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen die tot de maatwerkvoorziening behoren, veilig, doeltreffend en cliëntgericht worden verstrekt.
3. Bij het beoordelen van de kwaliteit als bedoeld in het tweede lid, onder c, weegt het college mee of de diensten, hulpmiddelen, woningaanpassingen en andere maatregelen in redelijkheid geschikt zijn voor het doel waarvoor het persoonsgebonden budget wordt verstrekt.

Voetnoten

1.Artikel 2.3.2 lid 7 van de Wmo 2015.
2.Zie de uitspraak de CRvB van 13 december 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2793.
3.Artikel 2.3.6 lid 2 onderdeel a van de Wmo 2015.
4.Vergelijk CRvB 24 juli 2025, ECLI:NL:CRVB:2025:1134.
5.Artikel 2.3.2 lid 6 van de Wmo 2015.
6.Vergelijk CRvB 22 november 2022, ECLI:NL:CRVB:2022:2569.