In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 22 november 2022 uitspraak gedaan in het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Heerlen tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De zaak betreft de aanvraag van betrokkene, geboren in 1957, voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor individuele begeleiding op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). Het college had de aanvraag afgewezen, maar bood wel zorg in natura aan. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de rechtbank heeft het college in het gelijk gesteld, maar het college ging in hoger beroep.
De Raad heeft vastgesteld dat het college zijn onderzoek niet volledig en zorgvuldig heeft uitgevoerd. Het college had onvoldoende gemotiveerd waarom de door betrokkene gewenste hulpverlener, [Y.], niet in aanmerking kwam voor het verstrekken van begeleiding. De Raad oordeelde dat het college niet had aangetoond dat de begeleiding door [Y.] niet veilig, doeltreffend en cliëntgericht zou zijn. De Raad heeft het hoger beroep van het college verworpen en de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, met de opdracht aan het college om een nieuw besluit op bezwaar te nemen, waarbij het college opnieuw onderzoek moet doen naar de benodigde ondersteuning voor betrokkene.
Daarnaast heeft de Raad het verzoek van betrokkene om schadevergoeding afgewezen, omdat de redelijke termijn niet was overschreden. Het college is veroordeeld tot het betalen van proceskosten aan betrokkene, die zijn vastgesteld op € 2.277,-.