In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2025, worden de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt drie zaken met betrekking tot naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) voor drie verschillende voertuigen. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 33.057, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 21 oktober 2025, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee andere gemachtigden.
De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag voor auto 1 ongegrond is, terwijl de beroepen voor auto 2 en auto 3 ongegrond worden verklaard. De rechtbank stelt de verschuldigde Bpm voor auto 1 vast op € 9.191, voor auto 2 op € 15.235 en voor auto 3 op € 22.887, wat leidt tot een totaalbedrag van € 47.119. Aangezien belanghebbende al € 23.779 aan Bpm heeft voldaan, moet de naheffingsaanslag worden verminderd tot € 23.340. Daarnaast wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 3.000 toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende.
De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De rechtbank benadrukt dat de uitspraak onherroepelijk wordt zodra er geen rechtsmiddel meer wordt aangewend binnen de gestelde termijn van zes weken.