ECLI:NL:RBZWB:2025:9034

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
18 december 2025
Publicatiedatum
18 december 2025
Zaaknummer
23/10765 tot en met 23/10767
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van naheffingsaanslagen Bpm door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 18 december 2025, worden de beroepen van belanghebbende B.V. tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de belastingdienst beoordeeld. De rechtbank behandelt drie zaken met betrekking tot naheffingsaanslagen in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) voor drie verschillende voertuigen. De inspecteur had aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 33.057, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 21 oktober 2025, waarbij belanghebbende werd vertegenwoordigd door mr. M.U. Sahin en de inspecteur door twee andere gemachtigden.

De rechtbank oordeelt dat de naheffingsaanslag voor auto 1 ongegrond is, terwijl de beroepen voor auto 2 en auto 3 ongegrond worden verklaard. De rechtbank stelt de verschuldigde Bpm voor auto 1 vast op € 9.191, voor auto 2 op € 15.235 en voor auto 3 op € 22.887, wat leidt tot een totaalbedrag van € 47.119. Aangezien belanghebbende al € 23.779 aan Bpm heeft voldaan, moet de naheffingsaanslag worden verminderd tot € 23.340. Daarnaast wordt belanghebbende een immateriële schadevergoeding van € 3.000 toegekend vanwege de overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van het geschil. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot het betalen van proceskosten aan belanghebbende.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing. De rechtbank benadrukt dat de uitspraak onherroepelijk wordt zodra er geen rechtsmiddel meer wordt aangewend binnen de gestelde termijn van zes weken.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 23/10765 tot en met 23/10767

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 december 2025 in de zaken tussen

[belanghebbende] B.V., uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof, Bothof Services B.V.),
en

de inspecteur van de belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 13 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) opgelegd van € 33.057 aan verschuldigde Bpm. Daarbij is € 1 aan belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard. De inspecteur heeft daarbij de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking gehandhaafd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 21 oktober 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: namens belanghebbende mr. M.U. Sahin, verbonden aan Bothof Services B.V. en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking terecht en tot de juiste bedragen aan belanghebbende heeft opgelegd. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat de het beroep in zaaknummer 23/10766 gegrond moet worden verklaard en dat de beroepen in zaaknummers 23/10765 en 23/10767 ongegrond moeten worden verklaard. De naheffingsaanslag en belastingrentebeschikking moeten daarom worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

Auto 1 (zaaknummer 23/10765)
3. Belanghebbende heeft op 1 februari 2019 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een BMW 750i X Drive met [VIN nummer 1] (auto 1), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 8.770.
3.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 13 september 2019. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 58.035, gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 10.305 geconstateerd en daarvan € 7.420 als waardevermindering op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Hij heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 50.615.
3.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 22 februari 2019. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 69.375 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.3.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor auto 1 moet worden vastgesteld op € 10.347, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 1.350, is € 8.997.
Auto 2 (zaaknummer 23/10766)
3.4.
Belanghebbende heeft op 31 januari 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Ferrari FF 6.3 V12 met [VIN nummer 2] (auto 2), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 3.827.
3.5.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van [B.V.] van 5 januari 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 78.000, gebaseerd op de gemiddelde vraagprijs van vier referentievoertuigen verminderd met een handelsmarge van 45%. De taxateur heeft een schadebedrag van € 66.966 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 15.500.
3.6.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 20 februari 2020. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 119.180 eveneens aan de hand de gemiddelde vraagprijs van referentievoertuigen. De hertaxateur heeft een bedrag aan schade geconstateerd van € 17.041 en daarvan € 15.560 op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 103.620.
3.7.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor auto 2 moet worden vastgesteld op € 27.120, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 2.168, is € 24.952.
Auto 3 (zaaknummer 23/10767)
3.8.
Belanghebbende heeft op 10 januari 2020 aangifte gedaan ter zake van de registratie van een Ford Mustang Fastback 5.0 GT met [VIN nummer 3] (auto 3), en een bedrag aan Bpm voldaan van € 11.182.
3.9.
Bij de aangifte is een taxatierapport gevoegd van Voertuig Taxaties B.V. van 8 januari 2020. Daarin is een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat opgenomen van € 40.819 gebaseerd op een koerslijst van Xray. De taxateur heeft een schadebedrag van € 30.177 geconstateerd en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 19.092.
3.10.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Dienst Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 23 januari 2020. De hertaxateur heeft de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat vastgesteld op € 40.544 aan de hand van een koerslijst van Xray. De hertaxateur heeft geen aanleiding gezien om waardevermindering wegens schade in aanmerking te nemen.
3.11.
De inspecteur heeft op basis van de hem ter beschikking staande gegevens het standpunt ingenomen dat de verschuldigde Bpm voor auto 3 moet worden vastgesteld op € 24.181, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 1.288, is € 22.887.
Naheffingsaanslag
3.12.
Met dagtekening 11 juni 2021 is aan belanghebbende een naheffingsaanslag opgelegd van € 33.057 aan verschuldigde Bpm.

Overwegingen

Auto 1
4. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de koerslijst van EurotaxGlass’s kan worden gevolgd met inachtneming van de correctiefactoren bijstelling markt- en dealersituatie. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat ook voor de historische nieuwprijs van deze koerslijst kan worden uitgegaan aangezien deze koerslijst geen netto catalogusprijs vermeld. Uit deze koerslijst volgt een historische nieuwprijs van € 165.026 en een handelsinkoopwaarde van € 69.256.
4.1.
Nu de koerslijst van EurotaxGlass’s wordt gevolgd met inachtneming van 15% correctie op de handelsinkoopwaarde kan geen waardevermindering wegens schade in aanmerking worden genomen.
4.2.
Gelet op het vorenstaande stelt de rechtbank de verschuldigde Bpm voor auto 1 vast op € 10.570, te verminderen met een extra leeftijdskorting van € 1.379, is € 9.191. Dit bedrag aan verschuldigde Bpm is hoger is dan waar de inspecteur bij het opleggen van de naheffingsaanslag vanuit is gegaan zodat het beroep voor auto 1 ongegrond moet worden verklaard.
Auto 2 en auto 3
4.3.
Voor auto 2 is in geschil of belanghebbende erop mocht vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Verder is in geschil welke afschrijvingsmethode kan worden toegepast, de hoogte van de historische nieuwprijs en de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat. Belanghebbende heeft zijn standpunt dat rekening gehouden moet worden met een correctie wegens een schadeverleden ingetrokken.
4.4.
Voor auto 3 is uitsluitend nog in geschil of belanghebbende erop mocht vertrouwen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. Belanghebbende heeft zijn stelling dat voor auto 3 rekening gehouden moet worden met de gevolgen van motorschade ter zitting ingetrokken.
Vertrouwensbeginsel (auto 2 en 3)
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat, gelet op het tijdsverloop van bijna anderhalf jaar tussen de controle bij DRZ en het opleggen van de naheffingsaanslag, de inspecteur het vertrouwen heeft gewekt dat de door belanghebbende aangegeven Bpm juist was en dat daarop niet meer zou worden teruggekomen.
4.6.
De rechtbank stelt voorop dat de bevoegdheid tot naheffing vervalt door verloop van vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de belastingschuld is ontstaan [1] . De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag deze termijn niet overschreden. Gesteld noch gebleken is dat beleid bestaat dat de inspecteur ertoe dwingt binnen een bepaalde periode na de schouw door DRZ de naheffingsaanslag op te leggen [2] .
4.7.
Belanghebbende heeft onvoldoende aangedragen voor de stelling dat zij uit uitlatingen van DRZ of de inspecteur na de schouw heeft mogen afleiden dat geen naheffingsaanslag zou volgen. Het enkele tijdsverloop rechtvaardigt niet de conclusie dat belanghebbende redelijkerwijs mocht menen dat geen naheffingsaanslag zou worden opgelegd. De redenen die belanghebbende heeft genoemd waarom het voor hem van groot belang zou zijn dat er zekerheid bestaat met betrekking tot de vraag of er al dan niet een naheffingsaanslag zal worden opgelegd, maken dit niet anders. In het geval belanghebbende hierover zekerheid zou willen krijgen, had zij in contact kunnen treden met de inspecteur. Van een schending van het vertrouwensbeginsel is daarom geen sprake [3] .
4.8.
Het beroep voor auto 3 wordt op grond daarvan ongegrond verklaard.
Afschrijvingsmethode, waardevermindering wegens schade – essentiële gebreken (auto 2)
4.9.
De bewijslast met betrekking tot de schade rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft daartoe gewezen op het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Belanghebbende heeft verklaard dat de auto tijdens een proefrit in Nederland is verongelukt. Ten tijde van de schouw bij DRZ was de auto deels hersteld. Als nadere onderbouwing heeft belanghebbende een e-mail overgelegd van 31 oktober 2019 van een verzekeringsmaatschappij aan belanghebbende. Hierin staat vermeld dat er opdracht is gegeven om een bedrag van € 45.153,15 aan belanghebbende over te maken in verband met schade.
4.10.
De inspecteur heeft de door belanghebbende bepleite waardevermindering wegens schade gemotiveerd betwist, door te stellen dat sprake is van essentiële gebreken aan de auto. Bij een auto met essentiële gebreken kan geen enkele vermindering vanwege schade in aanmerking worden genomen, aldus de inspecteur.
4.11.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Indien sprake is van essentiële gebreken waardoor met het motorrijtuig niet kan of mag worden deelgenomen aan het verkeer kan geen vermindering van Bpm plaatsvinden. Dat betekent dat in die situatie de taxatiewaarde niet gebruikt kan worden om de afschrijving en daarmee de verschuldigde Bpm te bepalen. De vraag die beantwoord moet worden is wanneer sprake is van essentiële gebreken.
4.12.
Vaststaat dat de auto is goedgekeurd door de RDW en dus deel mag nemen aan het verkeer. Door de RDW is kennelijk na beoordeling vastgesteld dat de auto op essentiële onderdelen voldoet aan de vereisten van de wegenverkeerswetgeving en dat geen sprake is van een essentieel gebrek. Naar het oordeel van de rechtbank is deze vaststelling beslissend en is het niet aan de inspecteur om daar een andere invulling aan te geven. [4] Dat betekent dat belanghebbende bij het berekenen van de vermindering Bpm in beginsel gebruik kan maken van een taxatierapport.
4.13.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende aannemelijk heeft gemaakt dat de auto forse schade had. Dit is ook duidelijk te zien op de foto’s. De taxateur van belanghebbende heeft schade geconstateerd voor een bedrag van € 66.966 en daarvan 93,33% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. De hertaxateur van DRZ heeft ook schade in aanmerking genomen, ter grootte van € 17.041 en daarvan 91,3% op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Dat de hertaxateur een lager bedrag aan schade in aanmerking heeft genomen komt de rechtbank logisch voor aangezien de auto op het moment van de schouw bij DRZ al deels was hersteld.
4.14.
De waardevermindering voor de auto wordt bepaald naar de staat van de auto op het moment van het doen van aangifte. De wet verbindt aan het verrichten van schadeherstelwerkzaamheden tussen aankoop en opname door DRZ op zich geen gevolgen. Belanghebbende brengt zichzelf daarmee echter wel in een lastige positie omdat DRZ niet meer kan zien wat de schade op het moment van de aangifte was. Dit geldt temeer nu belanghebbende weliswaar op de zesde dag is opgeroepen om de auto te tonen bij DRZ, maar de hertaxateur de auto pas twintig dagen later heeft gezien.
4.15.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende aan de hand van het taxatierapport het door hem bepleite schadebedrag niet voor het volledige bedrag aannemelijk heeft gemaakt. Anderzijds kan ook het rapport van DRZ niet worden gevolgd omdat deze naar het oordeel van de rechtbank uitgaat van een te laag bedrag aan schade. De rechtbank zal daarom de hoogte van de schade vaststellen op het bedrag van € 45.153,15 dat de verzekeringsmaatschappij wegens schade aan belanghebbende heeft uitgekeerd. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding meer om op de overige stellingen van de inspecteur met betrekking tot het taxatierapport van belanghebbende in te gaan.
Historische nieuwprijs (auto 2)
4.16.
De rechtbank leidt uit de stukken af dat beide partijen uitgaan van een netto catalogusprijs van € 236.263. De rechtbank stelt de historische nieuwprijs daarom vast op € 385.217 zoals door belanghebbende bepleit en verwijst hiervoor naar hetgeen de Hoge Raad heeft bepaald in zijn arrest van 22 december 2023. [5] Belanghebbende gaat in zijn nader stuk van 10 oktober 2025 uit van een hogere historische nieuwprijs doordat zij een hoger bedrag aan bruto Bpm hanteert. Nu het de rechtbank niet duidelijk is geworden waar dit hogere bedrag op is gebaseerd volgt zij deze niet.
Handelsinkoopwaarde (auto 2)
4.17.
Uit de stukken blijkt niet duidelijk van welke handelsinkoopwaarde belanghebbende uitgaat in beroep. Nu de handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat zoals deze door de hertaxateur van DRZ is vastgesteld niet door belanghebbende is betwist gaat de rechtbank uit van een handelsinkoopwaarde van € 119.180.
Conclusie (auto 2)
4.18.
Beide partijen gaan uit van een hoger percentage aan waardevermindering wegens schade dan 72%. Indien de rechtbank uit zou gaan van het percentage aan waardevermindering dat door belanghebbende wordt gehanteerd (93,33%), dan bedraagt de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat € 77.039. Uitgaande van een historische nieuwprijs van € 385.217 en een bruto Bpm van € 99.339 berekent de rechtbank het afschrijvingspercentage op 80%.
Dit is een lager afschrijvingspercentage dan waar de forfaitaire afschrijvingstabel vanuit gaat, te weten 82,663% zoals de inspecteur ter zitting terecht heeft gesteld.
4.19.
De rechtbank stelt de verschuldigde Bpm voor auto 2 daarom vast op € 15.235 met toepassing van de forfaitaire afschrijvingstabel. Dit betekent dat het beroep voor auto 2 gegrond moet worden verklaard en dat de verschuldigde Bpm voor deze auto met € 9.717 moet worden verminderd.
Hoogte naheffingsaanslag (alle auto’s)
4.20.
De rechtbank stelt de verschuldigde Bpm voor auto 1 vast op € 8.997, voor auto 2 op € 15.235 en voor auto 3 op € 22.887. Dit leidt tot een totaalbedrag aan verschuldigde Bpm van € 47.119. Belanghebbende heeft in totaal € 23.779 aan Bpm voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd naar € 23.340.
Immateriële schadevergoeding
4.21.
Belanghebbende heeft op 9 november 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.22.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 18 juni 2021 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 18 december 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 31 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 3.000.
4.23.
Omdat de bezwaarfase afgerond 28 maanden heeft geduurd en daarmee 22 maanden te lang komt € 2.129 (22/31e) voor rekening van de inspecteur en de rest (€ 871) voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. De beroepen met zaaknummers 23/10765 en 23/10767 zijn ongegrond. Het beroep met zaaknummer 23/10766 is gegrond. De rechtbank vernietigt daarom de uitspraak op bezwaar. Omdat het beroep met zaaknummer 23/10766 gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van haar proceskosten.
5.1.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [6] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep met zaaknummer 23/10766 gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 23.340;
- vermindert de belastingrentebeschikking dienovereenkomstig;
- verklaart de beroepen met zaaknummer 23/10765 en 23/10767 ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 2.129;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende van € 871;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.H.W. Steijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is aan partijen bekendgemaakt op de datum vermeld in de brief waarmee deze uitspraak aan partijen ter beschikking is gesteld.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 20 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR).
2.Hoge Raad 25 september 2009, ECLI:NL:HR:2009:BJ8524.
4.Hof Amsterdam 17 november 2015, ECLI:NL:GHAMS:2015:5114; Hof Arnhem-Leeuwarden 9 april 2024, ECLI:NL:GHARL:2024:2426.
7.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.