ECLI:NL:RBZWB:2025:9203

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 december 2025
Publicatiedatum
23 december 2025
Zaaknummer
25/6310
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening cameratoezicht in Veen

Op 23 december 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Altena. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester om cameratoezicht in te stellen in een bepaald gebied rond een kruispunt in Veen, van 28 november 2025 tot 7 januari 2026. De verzoeker is het niet eens met dit besluit en vraagt om schorsing ervan. De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen, omdat de burgemeester voldoende beleidsruimte heeft om maatregelen te nemen ter handhaving van de openbare orde. De voorzieningenrechter concludeert dat het algemeen belang van handhaving van de openbare orde zwaarder weegt dan het individuele belang van de verzoeker bij bescherming van zijn privacy. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat er in het verleden problemen zijn geweest met de openbare orde in Veen, vooral rond de jaarwisseling, en dat cameratoezicht een noodzakelijk onderdeel is van de maatregelen die de burgemeester kan nemen. De voorzieningenrechter heeft ook opgemerkt dat de burgemeester de privacy van bewoners in overweging heeft genomen en dat de wetgeving hem de bevoegdheid geeft om cameratoezicht in te stellen op openbare plaatsen. De uitspraak benadrukt dat de beslissing van de voorzieningenrechter voorlopig is en niet bindend voor de bodemprocedure. De burgemeester hoeft het griffierecht niet terug te betalen en er wordt geen proceskostenvergoeding toegekend aan de verzoeker.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/6310

uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 december 2025 in de zaak tussen

[verzoeker], uit [plaats], verzoeker

en

de burgemeester van de gemeente Altena

(gemachtigde: mr. F.A. Pommer).

Samenvatting

1. Deze uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening gaat over de aanwijzing van een in het besluit bepaald gebied rond een kruispunt in Veen als gebied waar cameratoezicht plaatsvindt in de periode 28 november 2025 tot 7 januari 2026. Verzoeker is het hier niet mee eens. Hij verzoekt daarom om een voorlopige voorziening en voert daartoe een aantal gronden aan. De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Deze vraag beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoeker.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Gelet op een belangenafweging komt de voorzieningenrechter tot de conclusie dat het algemeen belang van handhaving van de openbare orde zwaarder moet wegen dan het individuele belang van verzoek bij bescherming bij zijn privacy. Daarbij speelt mee dat de voorzieningenrechter geen aanwijzingen heeft dat het bestreden besluit in bezwaar niet in stand zal blijven. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Met het bestreden besluit van 24 november 2025 heeft de burgemeester het gebied rond het kruispunt in Veen (Witboomstraat / Van der Loostraat / Mussentiend) aangewezen als gebied waar cameratoezicht plaatsvindt als bedoeld in artikel 2.77 van de Algemene plaatselijke verordening Altena 2020 (Apv)
.Verzoeker heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
2.1.
De burgemeester heeft stukken ingediend waarvan zij geheimhouding voor verzoekers heeft gevraagd [1] . De rechtbank vindt het verzoek tot beperking van de kennisneming van dit deel van de gedingstukken gerechtvaardigd en heeft dit verzoek toegewezen in de beslissing van 18 december 2025. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter geen toestemming gegeven om die stukken te betrekken in de beoordeling van zijn verzoek. De voorzieningenrechter heeft deze stukken dus niet ingezien. De burgemeester heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
2.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 22 december 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en mr. [persoon 1] (teammanager veiligheid) en [persoon 2] (Bibob-coördinator en medewerker veiligheid) namens de burgemeester, bijgestaan door de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Omdat daarbij niet alle juridische vragen volledig beoordeeld kunnen worden, dient deze beslissing ook het resultaat te zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het bestreden besluit voor verzoekers een onevenredig nadeel met zich zou brengen in verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in de bodemzaak niet.
Op de zaak betrekking hebben wet- en regelgeving
4. De voor de beoordeling van het verzoek belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Feiten en omstandigheden
5. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Voorafgaand aan het nemen van het bestreden besluit heeft de burgemeester al meerdere jaren achtereen een vergelijkbaar aanwijzingsbesluit cameratoezicht genomen. In het in deze procedure te beoordelen bestreden besluit heeft de burgemeester bepaald dat er ook in de periode van 28 november 2025 tot 7 januari 2026 cameratoezicht plaatsvindt.
Heeft de burgemeester bij de voorbereiding de juiste procedure toegepast?
6. Verzoeker stelt dat het besluit onzorgvuldig is voorbereid. Ten onrechte is de Uniforme voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Awb niet toegepast. Bewoners van het aangewezen gebied hebben geen zienswijze in kunnen dienen. Het besluit is ook pas een dag voor inwerkingtreding bekend gemaakt.
6.1.
De uniforme voorbereidingsprocedure is van toepassing op besluiten indien dat bij wettelijk voorschrift of bij besluit van het bestuursorgaan is bepaald. [2] Daar is hier geen sprake van, zodat de burgemeester deze procedure niet toe hoefde te passen. Het besluit is weliswaar laat bekend gemaakt, maar gelet op het ingediende bezwaarschrift en het verzoek om voorlopige voorziening is verzoeker hierdoor niet in zijn belangen geschaad.
Is het gebied duidelijk genoeg afgebakend?
7. Verzoeker stelt dat het aan te wijzen gebied niet duidelijk is afgebakend. Er worden straten genoemd die in het gebied vallen en er is op een kaartje een gebied aangewezen waar cameratoezicht kan worden gehouden. Sommige straten zijn wel genoemd, maar vallen niet volledig in het gebied dat is aangewezen. Andere straten vallen wel in het op het kaartje aangewezen gebied, maar zijn niet als zodanig benoemd in het besluit. Belanghebbenden weten daarom niet vanaf welk punt cameratoezicht is ingesteld.
7.1.
De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat het kaartje leidend is. De in het besluit genoemde straten omsluiten het gebied waarin cameratoezicht plaatsvindt. Dat betekent dat het gebied waarmee het cameratoezicht is begrensd, zich uitstrekt tot het punt waar de cirkel op de kaart de genoemde straten doorkruist. Alle straten daarbinnen vallen binnen het gebied waar cameratoezicht mogelijk is. De bordjes kunnen verplaatst worden of bijgeplaatst worden. Dat is een feitelijke handeling die buiten het besluit valt.
7.2.
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding de voorziening toe te wijzen op grond van het door verzoeker aangedragen argument. Verzoeker woont binnen het gebied dat met bordjes is gemarkeerd. De straat waarin hij woont, wordt genoemd in het bestreden besluit en valt binnen de cirkel die op het kaartje is aangegeven. Er kan dus geen misverstand over bestaan dat hij in het gebied woont dat voor cameratoezicht is aangewezen. Voor zover er in andere delen van het gebied onduidelijkheid is over de exacte begrenzing en de daarbij behorende bebording, is dat geen reden een voorlopige voorziening te treffen. Dit kan in de beslissing op bezwaar verduidelijkt worden.
Heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen besluiten tot het aanwijzen van het gebied waar cameratoezicht plaatsvindt?
8. Verzoeker voert aan dat de privacy van bewoners ernstig geschonden wordt. Er kan gebruik worden gemaakt van op afstand draaibare camera’s, bullet camera’s of drones die gericht kunnen worden op schuren, inritten, ramen, achtertuinen, winkels, kerken, huisartsenpraktijken etcetera. De burgemeester lijkt bewoners en bezoekers van en rondom het kruispunt te zien als onruststokers en daarmee alle bewoners als zodanig aan te merken. Dat is onterecht. Er wordt daarmee niet voldaan aan de eisen van artikel 151c van de Gemeentewet (Gmw) en artikel 2.77 van de Apv.
8.1.
Artikel 151c, eerste lid, Gmw bepaalt dat de gemeenteraad de burgemeester bij verordening de bevoegdheid kan verlenen om, ten behoeve van de handhaving van de openbare orde, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten voor het toezicht op een openbare plaats in de zin van artikel 1, eerste lid, van de Wet openbare manifestaties. Daarnaast kunnen in de verordening andere plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn in dit kader worden aangewezen. Artikel 151c Gmw is uitgewerkt in artikel 2.77 van de Apv.
8.2.
De burgemeester heeft ter zitting bevestigd dat cameratoezicht alleen plaats zal vinden op openbare plaatsen. De wet en de verordening geven hem ook niet de bevoegdheid om ook daarbuiten cameratoezicht in te stellen. Hoewel in de overwegingen is aangegeven dat de burgemeester deze bevoegdheid slechts heeft voor openbare plaatsen, staat die beperking niet in het dictum van het besluit. De voorzieningenrechter merkt op dat de burgemeester zich hiervan bewust is doordat hij dit heeft opgenomen in de overwegingen van het besluit. Dit geeft daarom geen aanleiding het bestreden besluit te schorsen. De burgemeester kan dit punt in de beslissing op bezwaar herstellen.
Verwerking persoonsgegevens
9. Verzoeker stelt dat de functionaris gegevensbescherming aanbevelingen heeft gedaan die de burgemeester niet goed heeft overgenomen. Ook heeft hij in zijn besluit ten onrechte geen aandacht besteed aan de verwerking van deze gegevens en is hij ten onrechte vorig jaar niet op de hoogte gesteld van over hem vastgelegde persoonsgegevens.
9.1.
Deze bezwaargrond kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet leiden tot het toewijzen van het verzoek om voorlopige voorziening. Artikel 151c, lid 9, Gmw schrijft voor hoe omgegaan moet worden met de verwerking van persoonsgegevens. Kort gezegd is hierop de Wet politiegegevens van toepassing. Het is niet aan de burgemeester daar aanvullende of afwijkende voorschriften over vast te leggen in het aanwijzingsbesluit.
Noodzaak, proportionaliteit en subsidiariteit
10. Verzoeker stelt dat onvoldoende is onderbouwd dat minder zware middelen niet werken. Daarmee is het cameratoezicht niet proportioneel.
10.1.
De burgemeester heeft bij de handhaving van de openbare orde vrije beleidsruimte met betrekking tot de invulling van zijn bevoegdheden. De voorzieningenrechter toetst terughoudend of hij op de juiste manier gebruik maakt van deze beleidsruimte.
De burgemeester heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er in Veen problemen zijn geweest en ook te verwachten zijn met betrekking tot de handhaving van de openbare orde voorafgaande en tijdens de jaarwisseling. Dit volgt uit de bestuurlijke rapportage waarop het bestreden besluit is gebaseerd, en daarnaast uit de toelichting in het verweerschrift en ter zitting. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft hij nader toegelicht dat er eerder ook andere maatregelen zijn genomen, die echter onvoldoende zijn gebleken. Hierbij heeft de burgemeester bijvoorbeeld de extra surveillance door de politie, het opleggen van gebiedsverboden en het extra fel zetten van de straatverlichting genoemd. De burgemeester heeft er op gewezen dat het treffen van nog meer maatregelen noodzakelijk is gebleken. Deze maatregelen zijn in het bestreden besluit genoemd. Het cameratoezicht is een belangrijk onderdeel van dit pakket aan maatregelen dat moet bijdragen aan de handhaving van de openbare orde rondom de jaarwisseling in Veen. Voor zover nodig kan de burgemeester de proportionaliteit van de maatregel nog nader onderbouwen in het kader van de volledige heroverweging in de bezwarenprocedure. De voorzieningenrechter heeft naar voorlopig oordeel met de in het verweerschrift en de op zitting gegeven toelichting geen aanleiding gevonden om de door de burgemeester gekozen keuzes onredelijk te achten.
Belangenafweging
11. De voorzieningenrechter is zich er van bewust dat het cameratoezicht inbreuk kan maken op de privacy van onder meer verzoeker. De burgemeester heeft naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter voldoende aannemelijk gemaakt dat er in het verleden problemen zijn geweest met de openbare orde in Veen voor en tijdens de jaarwisseling. Ook heeft de burgemeester aannemelijk gemaakt dat deze problemen ook voor dit jaar te verwachten zijn. Verder heeft de burgemeester voldoende aannemelijk gemaakt dat cameratoezicht, als onderdeel van een groot pakket aan maatregelen, noodzakelijk en proportioneel is om deze openbare orde problemen te voorkomen en te bestrijden. De verwerking van gegevens ten behoeve van de handhaving van de openbare orde is geregeld in artikel 151c, negende lid, Gmw en valt onder het kader van de Wet politiegegevens. Ook anderszins ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om te veronderstellen dat het bestreden besluit in bezwaar, zo nodig met aanvulling van de motivering, geen stand kan houden. Het belang van de handhaving van de openbare orde moet in dit geval daarom zwaarder wegen dan het belang van verzoeker bij bescherming van zijn privacy.

Conclusie en gevolgen

12. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft de burgemeester in redelijkheid kunnen besluiten tot aanwijzing van het in het besluit genoemde gebied als gebied waar cameratoezicht plaats vindt. Er is dan ook geen aanleiding voor het treffen van een voorlopige voorziening. Het cameratoezicht op grond van het bestreden besluit blijft in stand. De burgemeester hoeft het door verzoeker betaalde griffierecht niet aan hem terug te betalen en hij krijgt ook geen proceskostenvergoeding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. drs. R.J. Wesel, griffier, op 23 december 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Gemeentewet (Gmw)
Artikel 151c
1. De raad kan bij verordening de burgemeester de bevoegdheid verlenen om, indien dat in het belang van de handhaving van de openbare orde noodzakelijk is, te besluiten om voor een bepaalde duur camera’s in te zetten ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
2. De burgemeester besluit met inachtneming van het in de verordening van de raad bepaalde:
a. binnen welk gebied, bestaande uit openbare plaatsen of andere voor een ieder toegankelijke plaatsen als bedoeld in het eerste lid, camera’s worden ingezet;
b. voor welke duur de gebiedsaanwijzing plaatsvindt.
3. De burgemeester stelt, na overleg met de officier van justitie in het overleg, bedoeld in artikel 13, eerste lid, van de Politiewet 2012, de periode vast waarin in het belang van de handhaving van de openbare orde daadwerkelijk gebruik van de camera’s plaatsvindt en de met de camera’s gemaakte beelden in elk geval rechtstreeks worden bekeken.
4. De burgemeester bedient zich bij de uitvoering van het in het eerste lid bedoelde besluit van de onder zijn gezag staande politie.
5. De burgemeester trekt het besluit, bedoeld in het eerste lid, in zodra de inzet van camera’s niet langer noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de openbare orde.
6. De aanwezigheid van camera’s als bedoeld in het eerste lid is op duidelijke wijze kenbaar voor een ieder die het gebied, bedoeld in het tweede lid, onder a, betreedt.
7. Met de camera’s worden uitsluitend beelden gemaakt van een openbare plaats als bedoeld in artikel 1 van de Wet openbare manifestaties en andere bij verordening aan te wijzen plaatsen die voor een ieder toegankelijk zijn.
8. Ten behoeve van de handhaving van de openbare orde worden in het kader van het toezicht, bedoeld in het eerste lid, gegevens verwerkt.
9. De verwerking van de gegevens, bedoeld in het achtste lid, is een verwerking als bedoeld in de Wet politiegegevens, met dien verstande dat, in afwijking van het bepaalde in artikel 8 van die wet, de vastgelegde beelden na ten hoogste vier weken worden vernietigd en de gegevens, bedoeld in het achtste lid, indien er concrete aanleiding bestaat te vermoeden dat die gegevens noodzakelijk zijn voor de opsporing van een strafbaar feit, ten behoeve van de opsporing van dat strafbare feit kunnen worden verwerkt. [.]
Algemene plaatselijke verordening Altena 2020 (Apv)
Artikel 2.77:
1. De burgemeester kan overeenkomstig artikel 151c van de Gemeentewet besluiten tot plaatsing van camera’s voor een bepaalde duur ten behoeve van het toezicht op een openbare plaats.
2. De burgemeester heeft die bevoegdheid eveneens ten aanzien ten aanzien van de navolgende voor eenieder toegankelijke plaatsen: parkeergelegenheden in de open lucht.

Voetnoten

1.Dit heet beperking van de kennisneming, zoals bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 3.10 van de Awb.