ECLI:NL:RBZWB:2025:942

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 februari 2025
Publicatiedatum
20 februari 2025
Zaaknummer
C/02/422628 / HA ZA 24-268 (T)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Bodemzaak
Rechters
  • R. Römers
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige overheidsdaad door onjuiste mededelingen met betrekking tot omgevingsvergunning

In deze civiele zaak, behandeld door de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, hebben eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. L. Prinsen, de gemeente Oosterhout aangeklaagd wegens onrechtmatige overheidsdaad. De zaak betreft een omgevingsvergunning die eisers in 2013 hebben overgenomen van de vorige eigenaren van hun woning. De gemeente heeft in 2016 een voornemen tot intrekking van deze vergunning gestuurd, maar dit besluit is nooit officieel genomen. In 2022 heeft de gemeente onjuiste informatie verstrekt aan eisers, waardoor zij dachten dat de vergunning was ingetrokken en een nieuwe aanvraag moesten indienen. Eisers hebben schade geleden door deze onjuiste informatie, waaronder kosten voor de vergunningaanvraag en gestegen bouwkosten. De gemeente betwist de aansprakelijkheid en stelt dat eisers zelf verantwoordelijk zijn voor de schade. De rechtbank oordeelt dat de gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste informatie te verstrekken en dat dit heeft geleid tot schade voor eisers. De zaak is aangehouden voor verdere beoordeling van de schade.

Uitspraak

RECHTBANK Zeeland-West-Brabant

Civiel recht
Zittingsplaats Breda
Zaaknummer: C/02/422628 / HA ZA 24-268
Vonnis van 19 februari 2025
in de zaak van

1.[eiser 1],

te [plaats],
2.
[eiser 2],
te [plaats],
eisende partijen,
hierna samen te noemen in mannelijk enkelvoud: [eisers],
advocaat: mr. L. Prinsen,
tegen
GEMEENTE OOSTERHOUT,
te Oosterhout,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de gemeente,
advocaat: mr. L.W. Feenstra.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 juli 2024 met de daarin genoemde stukken;
- de producties 49 tot en met 54 van [eisers]
- de mondelinge behandeling van 27 november 2024, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt;
- de spreekaantekeningen van mr. Janssens namens [eisers].
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eisers] heeft op 13 september 2013 de woning aan de [adres] in [plaats] gekocht. De vorige eigenaren van deze woning hadden op 6 november 2012 een omgevingsvergunning gekregen voor een uitbouw. [eisers] heeft deze omgevingsvergunning overgenomen. Op 18 december 2013 heeft de gemeente deze omgevingsvergunning op naam van [eisers] gesteld.
2.2.
De inspecteur handhaving van de afdeling Informatie en Servicecentrum van de gemeente heeft in 2014, 2015 en 2016 geconstateerd dat [eisers] nog geen gebruik had gemaakt van de omgevingsvergunning. Op 19 december 2016 heeft de gemeente een brief aan [eisers] gestuurd dat zij van plan is om de omgevingsvergunning in te trekken omdat er nog geen begin aan de bouwwerkzaamheden is gemaakt. In de brief staat dat [eisers] een week de tijd heeft om op dit voornemen te reageren. Verder staat er:

Indien wij binnen 1 week na verzenddatum van deze brief geen reactie van u hebben ontvangen, gaan wij er vanuit dat u instemt met intrekking van de omgevingsvergunning.
2.3.
[eisers] heeft niet binnen een week op deze brief gereageerd.
2.4.
[eisers] heeft daarna telefonisch geïnformeerd bij de gemeente wat de status is van de omgevingsvergunning. De gemeente heeft [eisers] gemeld dat de omgevingsvergunning is ingetrokken en dat [eisers] een nieuwe omgevingsvergunning moet aanvragen voor de beoogde uitbouw.
2.5.
Op 16 augustus 2022 heeft [eisers] een nieuwe aanvraag voor een omgevingsvergunning ingediend. Die aanvraag was niet compleet. De gemeente heeft aanvullende informatie gevraagd. Op 21 november 2022 zijn alle stukken aangeleverd, waaronder een zonnestudie met datum 16 november 2022.
2.6.
Op 26 januari 2023 is de nieuwe omgevingsvergunning van rechtswege ontstaan. De buren van [eisers] hebben op 2 maart 2023 bezwaar gemaakt tegen de van rechtswege afgegeven omgevingsvergunning.
2.7.
Bij de voorbereiding van de reactie op het bezwaarschrift werd duidelijk dat de omgevingsvergunning van 2012 nooit is ingetrokken. Mevrouw [naam 1] van de gemeente heeft in een e-mailbericht van 19 april 2023 bevestigd dat er geen besluit tot intrekking van deze omgevingsvergunning bestaat. De gemeente heeft alleen in december 2016 het voornemen tot intrekken verstuurd. Een intrekkingsbesluit had moeten volgen, maar is nooit genomen.
2.8.
In een interne e-mail van de gemeente van 28 juni 2023 staat onder meer:

We hebben wel altijd gecommuniceerd dat de vergunning is ingetrokken, waardoor er een nieuwe aanvraag volgde.
2.9.
[eisers] heeft de gemeente op 12 juli 2023 aansprakelijk gesteld voor de schade die hij heeft geleden. De gemeente, althans haar verzekeraar, heeft betwist aansprakelijk te zijn.
2.10.
[eisers] heeft er uiteindelijk voor gekozen om zijn uitbouw te realiseren op basis van de in 2012 verleende omgevingsvergunning. In 2024 is hij gestart met de bouw.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert – samengevat – de gemeente uitvoerbaar bij voorraad te veroordelen tot betaling aan hem van een hoofdsom van € 200.851,83, de buitengerechtelijke incassokosten van € 2.779,26 en de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze posten.
3.2.
[eisers] legt aan de vordering het volgende ten grondslag. De gemeente heeft in april 2017 en nogmaals in augustus 2022 onjuiste informatie verstrekt aan [eisers], waarop [eisers] heeft vertrouwd en mocht vertrouwen. [eisers] heeft daardoor zijn verbouwingsplannen uitgesteld en in 2022 een nieuwe vergunningsaanvraag ingediend. In april 2023 bleek dat dit niet nodig was geweest. [eisers] heeft hierdoor schade geleden waarvoor de gemeente aansprakelijk is. Die schade bestaat uit de kosten van het vergunningstraject en de in de tussentijd gestegen bouw- en hypotheekkosten.
3.3.
De gemeente voert verweer. De gemeente concludeert tot afwijzing van de vorderingen van [eisers], met uitvoerbaar bij voorraad te verklaren veroordeling van [eisers] in de kosten van deze procedure te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.4.
De gemeente voert het volgende aan. De gemeente betwist dat zij in 2017 onjuiste informatie heeft verstrekt aan [eisers]. De gemeente betwist niet dat zij [eisers] in 2022 verkeerd heeft voorgelicht, maar vindt dat [eisers] niet op een enkele telefonische mededeling mocht vertrouwen. Van [eisers] had mogen worden verwacht dat hij gevraagd zou hebben naar een schriftelijke bevestiging of een afschrift van het intrekkingsbesluit. Ook betwist de gemeente het causaal verband tussen de onjuiste informatieverstrekking en de schade. De omvang van de schade is bovendien niet aannemelijk gemaakt. Ten slotte voert de gemeente het verweer dat [eisers] eigen schuld heeft aan de schade.
3.5.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Juridische achtergrond
4.1.
In deze zaak staat niet ter discussie dat de gemeente onjuiste inlichtingen heeft verstrekt aan [eisers]. De vraag is of de gemeente daardoor onrechtmatig heeft gehandeld. In zijn uitspraak van 25 mei 2012 heeft de Hoge Raad [1] geoordeeld dat het antwoord op de vraag of een gemeente onrechtmatig heeft gehandeld door onjuiste of onvolledige inlichtingen te verstrekken aan een belanghebbende, afhangt van de omstandigheden van het geval. Daaronder vallen in de eerste plaats de inhoud van het gedane verzoek en hetgeen de gemeente daaromtrent heeft moeten begrijpen, en de aard en inhoud van de door de gemeente in antwoord daarop gegeven inlichtingen en hetgeen de belanghebbende daaromtrent heeft moeten begrijpen. Eerst indien de belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs erop heeft mogen vertrouwen dat hem juiste en volledige inlichtingen met een bepaalde inhoud werden gegeven, kan plaats zijn voor het oordeel dat het verstrekken van die inlichtingen, indien deze onjuist of onvolledig zijn, onrechtmatig is jegens de belanghebbende en dat de gemeente deswege jegens de belanghebbende aansprakelijk is doordat deze door die onjuiste of onvolledige inlichtingen, kort gezegd, op het verkeerde been is gezet.
4.2.
De rechtbank zal in deze zaak dus moeten beoordelen of de onjuiste inlichtingen van de gemeente over de omgevingsvergunning van 2012 ertoe hebben geleid dat [eisers] er redelijkerwijs op mochten vertrouwen dat de vergunning was ingetrokken en dat zij dus een nieuwe vergunning moesten aanvragen. Als het antwoord op die vraag bevestigend luidt, is de gemeente aansprakelijk voor de schade die in causaal verband staat met de onjuiste inlichtingen.
De gestelde mededeling in 2017
4.3.
[eisers] stelt dat hij al in april 2017 verkeerd is ingelicht door de gemeente. [eisers] zegt dat hij toen heeft gesproken met mevrouw [naam 2] die werkzaam is bij de gemeente. Hij zou hebben gevraagd wat de status is van de omgevingsvergunning uit 2012, waarop mevrouw [naam 2] zou hebben medegedeeld dat de omgevingsvergunning is ingetrokken. De gemeente betwist dat dit telefoongesprek in 2017 heeft plaatsgevonden.
4.4.
In beginsel zou de rechtbank in dergelijke gevallen een bewijsopdracht geven aan [eisers] om te bewijzen dat dit telefoongesprek in 2017 heeft plaatsgevonden. De rechtbank zal dat in dit geval niet doen. De reden daarvoor is de volgende. Ook als vast komt te staan dat dit telefoontje heeft plaatsgevonden, is deze enkele telefonische mededeling vanuit de gemeente nog niet onrechtmatig. Op één telefonische mededeling van een – volgens de gemeente destijds – eerstelijns telefoniste heeft [eisers] niet mogen vertrouwen. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat ook niet voldoende is gesteld dat [eisers] daar op heeft vertrouwd en daarom zijn verbouwing heeft uitgesteld. [eisers] heeft in 2017 geen nadere stappen ondernomen om een vergunning te krijgen. Uit het verhaal van [eisers] volgt dat er ook andere redenen waren om de verbouwing uit te stellen, zoals de komst van kinderen. Toen de verbouwing in 2022 weer concreet werd, heeft hij bovendien (opnieuw) met de gemeente gebeld om te verifiëren dat de vergunning uit 2012 is ingetrokken.
De mededeling in 2022
4.5.
[eisers] stelt dat de gemeente in een telefoongesprek in augustus 2022 (nogmaals) heeft bevestigd dat de omgevingsvergunning uit 2012 was ingetrokken. De gemeente weet niet wanneer en met wie het telefoongesprek precies heeft plaatsgevonden, maar erkent wel dat zij in 2022 heeft medegedeeld dat de vergunning uit 2012 was ingetrokken, terwijl dat niet zo was. De gemeente betwist dat zij daarmee onrechtmatig heeft gehandeld. Volgens de gemeente maakt het feit dat de onjuiste informatie mondeling is verstrekt in een telefoongesprek, dat daarop niet snel vertrouwd mag worden. [eisers] had volgens de gemeente schriftelijk navraag moeten doen naar het intrekkingsbesluit. De rechtbank is van oordeel dat de mededeling in 2022 wel onrechtmatig was. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij tot dat oordeel komt.
4.5.1.
Uit de interne e-mail van de gemeente van 28 juni 2023 volgt dat de gemeente ‘
altijd’ heeft gecommuniceerd dat de vergunning uit 2012 is ingetrokken, ‘
waardoor een nieuwe aanvraag volgde’. Hieruit lijkt te volgen dat er een zekere herhaling in de mededeling heeft plaatsgevonden. Op informatie die herhaaldelijk wordt gegeven, mag iemand sneller vertrouwen dan op een enkel informatief telefoongesprek. Bovendien heeft [eisers] gesteld – en de gemeente niet betwist – dat in het gesprek in 2022 verwezen werd naar een brief waaruit zou volgen dat de omgevingsvergunning is ingetrokken. Het gaat om de brief van december 2016 waarin staat dat als [eisers] niet binnen een week reageert, de gemeente ervan uitgaat dat hij instemt met intrekking van de vergunning. Uit deze brief volgt niet dat er nog een intrekkingsbesluit moet volgen. Sterker nog, de gemeente heeft de brief zelf – foutief – zo geïnterpreteerd dat er geen intrekkingsbesluit meer hoefde te volgen. De rechtbank is van oordeel dat gelet hierop, de gemeente niet van een burger mag verwachten dat hij wel weet dat er een intrekkingsbesluit moet volgen en hier schriftelijk navraag naar gaat doen.
4.5.2.
Dat voor de gemeente bovendien duidelijk was dat [eisers] de uitbouw wilde gaan realiseren, blijkt onder meer uit het feit dat [eisers] kort na het telefoongesprek in augustus 2022 een vergunningaanvraag heeft ingediend. Uit de interne e-mail van 28 juni 2023 volgt dat de gemeente deze vergunningaanvraag zelf koppelt aan de foutieve mededeling in het telefoongesprek. In het vergunningstraject is tot de bezwaarfase niet naar boven gekomen dat de vergunning uit 2012 nooit is ingetrokken. De aanvraag voor een nieuwe omgevingsvergunning voor een uitbouw, was een moment voor de gemeente geweest om na te gaan of er nog een vergunning lag. Dat is niet gebeurd.
4.5.3.
De gemeente wijst er op dat [eisers] werd bijgestaan door een architect. Volgens de gemeente moet de kennis van deze architect worden toegerekend aan [eisers]. Het is onduidelijk wat de gemeente hiermee wilt zeggen. Een architect is geen juridisch adviseur. Van een architect hoeft dan ook niet te worden verwacht dat hij zijn cliënt wijst op het bestaan van een intrekkingsbesluit.
4.6.
De conclusie van het voorgaande is dat de gemeente in 2022 onrechtmatig heeft gehandeld door onjuist aan [eisers] mede te delen dat de vergunning uit 2012 was ingetrokken. Die onrechtmatige onjuiste mededeling kan aan de gemeente worden toegerekend.
Causaal verband en schade
4.7.
De rechtbank acht het aannemelijk dat [eisers] schade heeft geleden door de onjuiste mededeling van de gemeente in 2022. De schade van [eisers] bestaat in ieder geval uit de kosten van de omgevingsvergunningaanvraag, maar het is ook aannemelijk dat [eisers] met een juiste mededeling eerder was gestart met de verbouwing. Hoeveel eerder [eisers] zou zijn gestart, is onduidelijk. [eisers] stelt dat hij direct in 2022 was gestart met de verbouwing, maar de rechtbank merkt op dat [eisers] in april 2023 wist dat de vergunning uit 2012 nog bestond. Desondanks heeft het naar eigen zeggen tot 1 maart 2024 geduurd voordat de verbouwing daadwerkelijk is gestart.
4.8.
Bij het begroten van de omvang van de schade is het uitgangspunt dat de benadeelde zoveel mogelijk in de toestand moet worden gebracht waarin hij zou hebben verkeerd zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis. Dat betekent dat er een vergelijking moet worden gemaakt tussen de werkelijke situatie en het hypothetische geval dat de gemeente in 2022 juist aan [eisers] had medegedeeld dat de vergunning uit 2012 nog bestond. [2] De rechtbank kan deze vergelijking op dit moment niet maken, omdat zij onvoldoende informatie heeft over zowel de werkelijke situatie als de hypothetische situatie. Zo is met betrekking tot de werkelijke situatie onduidelijk:
  • Wat het tijdspad is geweest vanaf het (hernieuwde) voornemen om te gaan verbouwen tot aan de daadwerkelijke verbouwing;
  • Wat tot vertraging heeft geleid vanaf april 2023;
  • Of [eisers] ook voor het uitvoeren van de verbouwing op basis van de vergunning uit 2012 nieuwe tekeningen en constructieberekeningen heeft moeten maken;
  • Wanneer [eisers] de opdracht aan aannemer heeft gegeven om de verbouwing uit te voeren; en
  • Wat de werkelijke kosten waren van de verbouwing en de financiering daarvan.
4.9.
Hieruit zou een tijdspad kunnen worden afgeleid wat er zou zijn gebeurd als in augustus 2022 de juiste informatie door de gemeente aan [eisers] was verstrekt. Het is de vraag wat in dat geval de kosten van de verbouwing waren geweest. Het gaat dan om de kosten van de aannemer, de kosten van eventuele tekeningen en berekeningen die gemaakt moeten worden, de kosten van de keuken en de kosten van de financiering.
4.10.
De rechtbank zal de zaak naar de rol verwijzen voor het nemen van een conclusie door [eisers] over het voorgaande. De gemeente mag hier vervolgens op reageren bij antwoordconclusie.
4.11.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
woensdag 19 maart 2025voor het nemen van een conclusie door [eisers] over wat is vermeld onder 4.8 en 4.9, waarna de gemeente op de rol van vier weken daarna een antwoordconclusie kan nemen,
5.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. Römers en in het openbaar uitgesproken op 19 februari 2025.

Voetnoten

1.HR 25 mei 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW0219, r.o. 3.5.1.
2.Vgl. HR 26 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL0539, r.o. 3.5.