RECHTBANK ZWOLLE
Sector civiel
Enkelvoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 79306 / HA ZA 02-912
Uitspraak: 12 maart 2003
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiser],
wonende te Deventer,
eiser
procureur mr. Q.J. van Leeuwen,
de naamloze vennootschap RVS SCHADEVERZEKERINGEN NV,
gevestigd te Ede,
gedaagde,
procureur mr. J.A. van Wijmen,
advocaat mr. J. van der Kolk te Rotterdam.
De zaak is bij op 9 september 2002 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een akte ter rolle, inhoudende mededelingen als bedoeld in art. 111 lid 3 Rv,
tevens overlegging producties, van de zijde van Saia Mir;
- een conclusie van antwoord van de zijde van RVS.
Vervolgens heeft de rechtbank in een tussenvonnis van 27 november 2002 een comparitie van partijen gelast. Deze comparitie heeft op 10 februari 2003 plaats gevonden. Bij gelegenheid van deze comparitie heeft [eiser] een akte, inhoudende overlegging van producties genomen. RVS heeft ook enkele producties in het geding gebracht, die aan het proces-verbaal van de comparitie zijn gehecht.
Op verzoek van partijen is tenslotte op het griffiedossier vonnis bepaald.
De vordering van [eiser] strekt ertoe dat de rechtbank, uitvoerbaar bij voorraad, RVS veroordeelt de door [eiser] geleden schade te vergoeden tot het maximaal verzekerde bedrag van € 34.033,00 althans een door de rechtbank in goede justitie vast te stellen bedrag, tegen een behoorlijk bewijs van kwijting, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2001, althans vanaf de dag der dagvaarding, met veroordeling van RVS in de kosten van de procedure.
Daartegen is door RVS verweer gevoerd met conclusie [eiser], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, althans hem die te ontzeggen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
1.1 Tussen partijen staat als gesteld en erkend dan wel niet (voldoende) betwist -mede op grond van de overgelegde en in zoverre niet bestreden bescheiden- het volgende vast.
1.2 [eiser] heeft met ingang van 11 mei 2001 een inboedelverzekering bij RVS afgesloten voor de inboedel in de woning [adres 1] te [woonplaats], het woonhuis van [eiser]. Het verzekerd bedrag bedroeg fl. 75.000,00. De verzekering dekt onder meer schade aan of verlies van de inboedel in het woonhuis door brand.
Op de inboedelverzekering zijn de voorwaarden met nummer 2926P van toepassing. Enkele relevante bepalingen uit de voorwaarden zijn de volgende:
4.4 Tot een maximum bedrag van fl. 2.000,- per gebeurtenis is -boven het verzekerd bedrag- gedekt schade, als gevolg van gevaren omschreven in artikel 2 en 3, aan geld en geldswaardig papier, behorende tot de particuliere huishouding van de verzekerde of van derden onder berusting (geen zakengeld), voorzover voor deze schade geen aanspraak kan worden gemaakt op vergoeding krachtens een vergoedingsregeling van uitgevende instanties of uit anderen hoofde.
artikel 8 schademelding
8.1 De verzekerde is verplicht de maatschappij zo spoedig mogelijk in kennis te stellen van elke gebeurtenis waaruit voor de maatschappij een verplichting tot schadevergoeding kan ontstaan, haar de gegevens te verstrekken die zij verlangt en verder volledige medewerking te verlenen.
Hieronder wordt ondermeer verstaan het desverlangd aan de maatschappij overleggen van een schriftelijke en ondertekende verklaring omtrent de oorzaak, toedracht en omvang van de schade. De verzekerde dient zich te onthouden van elke handeling die het belang van de maatschappij ten aanzien van die gebeurtenis schaadt.
(...)
8.3 In geval van schade aan de verzekerde zaken dient de verzekerde deze beschikbaar te houden voor inspectie.
Artikel 18 verval van rechten
Alle vorderingen die een verzekerde/verzekeringnemer geldend wenst te maken vervallen
a zodra de verzekerde/verzekeringnemer enige krachtens deze overeenkomst op hem/haar rustende verplichting niet is nagekomen en daardoor de belangen van de maatschappij heeft geschaad
b zodra de verzekerde/verzekeringnemer in geval van schade tegen beter weten in een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven
c na 1 jaar te rekenen vanaf de dag dat de verzekerde/verzekeringnemer kennis kreeg van het standpunt van de maatschappij terzake van die vordering. Dit standpunt kan bestaan uit afwijzing van de vordering of uit een (aanbod van) betaling bij wijze van finale afdoening.
1.3 In de nacht van 31 december 2000 op 1 januari 2001 is er in de woning van [eiser] brand ontstaan. De brand is door brandstichting veroorzaakt.
[eiser] heeft op 1 januari 2001 bij de politie te Deventer aangifte gedaan van brandstichting. Hij heeft op 3 januari 2001 een schadeformulier ingevuld en bij RVS ingediend.
1.4 RVS heeft onderzoeksbureau Areto opdracht gegeven de afwikkeling van de brandschade te begeleiden. De heer E. Hekkelman van Areto heeft in dat kader op 3 januari 2001 de woning van [eiser] bezocht.
Hekkelman heeft [eiser] en enkele anderen in het kader van zijn onderzoek gesproken. Hekkelman heeft op 8 februari 2001 een rapport en op 18 februari 2001, 16 maart 2001, 6 april 2001 en 29 juni 2001 aanvullende rapporten uitgebracht.
1.5 Hekkelman heeft de waarde van de inboedel op fl. 27.500,00 vastgesteld en de opruimingskosten op fl. 1.000,00. Op verzoek van Hekkelman heeft [eiser] een door Hekkelman opgestelde, handgeschreven verklaring ondertekend die als volgt luidde:
M. [eiser], Deventer, [Xstraat]
verklaart akkoord te gaan met de navolgende afwikkeling:
Indien de verzekeringsmaatschappij uitgaat van een totaal schade bedrag van
fl. 27.500,00 Zegge: zevenentwintigduizend vijfhonderd gulden
Exclusief opruiming: op basis van zelfwerkzaamheid: fl 1.000,00
beschouw ik dit als de definitieve regeling, ter finale kwijting.
Vorenstaande is zonder gehoudenheid tot gehele of gedeeltelijke uitbetaling van de schade door de R.V.S. Schadeverzekering N.V.
Voor akkoord,
17 januari 2001
Het in de verklaring genoemde bedrag van fl. 27.500,00 is gespecificeerd in een 4 pagina's tellende lijst, waarop diverse inboedelzaken in de woning worden vermeld. De lijst is door [eiser], op iedere pagina, ondertekend.
1.6 Op grond van de bevindingen van Hekkelman heeft RVS besloten aangifte te doen tegen [eiser] in verband met valsheid in geschrifte. [eiser] is naar aanleiding van deze aangifte niet vervolgd.
1.7 Op 12 september 2001 schreef RVS aan de toenmalige raadsman van [eiser] onder meer:
Op basis van het uitvoerige onderzoek van de heer Hekkelman kan worden geconcludeerd, dat uw cliënt de nodige verklaringen heeft afgelegd die pertinent onjuist zijn. Zo heeft hij onder meer onjuistheden verteld over zijn identiteitspapieren en zijn schulden. Voorts heeft uw cliënt verklaard, dat bij het vertrek uit de woning deze goed op slot is gedaan en geen bagage, koffers of tassen werden meegenomen. Bij inspectie van de woning heeft de onderzoeker echter geconstateerd, dat een aanzienlijke hoeveelheid huishoudelijke goederen niet aanwezig waren. Daarnaast ontbraken de nodige kledingstukken. De heer Hekkelman trof bijvoorbeeld geen ondergoed en sokken in het huis aan. Wij kunnen ons derhalve niet aan de indruk onttrekken, dat de woning voor de brand werd leeg gehaald. Met nadruk merken wij op dat bovengenoemde opsomming van onjuiste verklaringen van uw cliënt niet volledig is. Kortheidshalve verwijzen wij hieromtrent naar de rapportage van Areto.
Het onderzoek heeft uitgewezen dat de brand een gevolg is van brandstichting. Op grond van de bevindingen van de onderzoeker menen wij, dat uw cliënt zelf betrokken is geweest bij de brand, dan wel dat hij betrokken is geweest bij het geven van opdracht aan derden om brand te stichten. In verband met het bepaalde in artikel 294 WVK zullen wij de schade niet vergoeden. Daarnaast menen wij dat ons een beroep toekomt op artikel 8, 18a, 18b en 18c van de polisvoorwaarden. Een kopie van de van toepassing zijnde polisvoorwaarden sluiten wij eveneens bij.
1.8 In een brief van 23 november 2001 schreef de toenmalige raadsman van [eiser] aan RVS onder meer:
Cliënt deelt uw standpunt niet en verzoekt, voor zover nodig sommeert hij u daartoe, thans tot uitbetaling van de schadepenningen over te gaan.
In uw brief rept u van aangifte wegens het valselijk indienen van een claim, doch informatie bij de politie heeft mij geleerd dat er tot op heden geen aangifte gedaan is.
Ik verzoek u te bewerkstelligen dat de schade die cliënt geleden heeft thans zo spoedig mogelijk uitbetaald wordt.
Mocht aan het verzoek niet voldaan worden dan overweeg ik u in rechte te betrekken.
2 Standpunten van partijen
2.1 [eiser] meent dat RVS op grond van de verzekeringsovereenkomst gehouden is hem de brandschade te vergoeden. Hij betwist dat de brand door hem, of in zijn opdracht, is gesticht. Hij stelt dat hij niet betrokken is bij de brandstichting. Ook betwist hij dat hij RVS of de heer Hekkelman onjuiste informatie over de toedracht van de brand, de omvang van de schade of anderszins heeft verstrekt. [eiser] kan zich niet verenigen met de rapporten van Hekkelman. Het rapport is op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen, Hekkelman heeft zich gebaseerd op een verklaring van een 7 jarig buurmeisje en heeft zich verder teveel laten leiden door zijn gevoelens. Hekkelman heeft de verklaringen van [eiser] onjuist weergegeven in zijn rapporten. [eiser] spreekt geen Nederlands, is tijdens de gesprekken met Hekkelman provisorisch vertaald door personen die zelf ook gebrekkig Nederlands spreken en heeft niet kunnen controleren of de door Hekkelman opgestelde handgeschreven verklaringen wel correct waren.
De schade is volgens [eiser] aanzienlijk hoger dan het door Hekkelman vastgestelde bedrag. Hekkelman heeft ten onrechte goederen niet op zijn lijsten vermeld en hij heeft te lage schadebedragen opgenomen. [eiser] betwist dat hij met een vaststelling van de schade op een bedrag van fl. 27.500,00 heeft ingestemd.
2.2 RVS betwist gehouden te zijn tot vergoeding van de schade. De rapporten van Hekkelman zijn, zo stelt ze, zorgvuldig tot stand gekomen. Hekkelman was niet gehouden voor een tolk te zorgen. Bovendien is met [eiser] gesproken in het bijzijn en met behulp van een kennis, die de Nederlandse taal machtig is.
Uit de rapporten van Hekkelman volgt volgens RVS dat [eiser] betrokken is bij de brand en dat hij op diverse punten onjuiste informatie heeft verstrekt. Zo heeft hij Hekkelman onjuist geïnformeerd over zijn identiteitspapieren, financiële situatie en de sieraden en heeft hij ten onrechte aangegeven dat de volledige inboedel ten tijde van de brand in de woning aanwezig was. Uit de rapporten van Hekkelman blijkt dat kort voor de brand geld, huisraad, kostbaarheden en kleding zijn veilig gesteld.
RVS is van mening dat het door Hekkelman vastgestelde schadebedrag juist is.
3 Beoordeling van het geschil
3.1 Partijen verschillen van mening over de vraag of [eiser] aanspraak heeft op een uitkering op basis van de inboedelverzekering. De rechtbank zal eerst deze vraag bespreken voor ze toekomt aan een bespreking van de vraag wat de omvang van de brandschade is.
3.2 Tussen partijen is niet in geschil dat in de nacht van 31 december 2000 op 1 januari 2001 brand gewoed heeft in de woning van [eiser], dat bij die gelegenheid (delen van) de inboedel van [eiser] verbrand zijn, althans brandschade hebben opgelopen en dat op grond van de verzekeringsovereenkomst tussen partijen RVS in beginsel gehouden is de door de brand ontstane schade aan de inboedel te vergoeden. RVS stelt echter dat zij daartoe niet gehouden is, nu [eiser] de verplichtingen uit de artikelen 8 en 18 van de polisvoorwaarden heeft geschonden en hij betrokken is bij de brandstichting.
De rechtbank zal het beroep op de artikelen 8 en 18 van de polisvoorwaarden bespreken en daarna ingaan op de stelling van RVS dat [eiser] zelf bij de brandstichting betrokken is en derhalve merkelijke schuld heeft in de zin van artikel 294 WvK. Omdat RVS zich zowel voor het beroep op de polisvoorwaarden als voor het beroep op merkelijke schuld voornamelijk baseert op de rapporten van Areto zal de rechtbank echter eerst ingaan op de waarde van die rapporten.
De rapporten van Areto
3.3 RVS heeft zich beroepen op enkele in haar opdracht door de heer Hekkelman van Areto uitgebrachte onderzoeksrapporten. [eiser] heeft aangevoerd dat aan deze rapporten geen waarde kan worden toegekend. Zij stelt daartoe dat het onderzoek van Hekkelman niet zorgvuldig is verricht en dat Hekkelman zijn conclusies grotendeels heeft gebaseerd op zijn "subjectieve gevoelens".
De rechtbank is met [eiser] van oordeel dat Hekkelman ten onrechte heeft nagelaten om zorg te dragen voor de aanwezigheid van een bekwame vertaler, teneinde aldus de kans op communicatiestoornissen te minimaliseren. Door zich in de gesprekken met [eiser], van wie tussen partijen vast staat dat hij de Nederlandse taal niet machtig is, te behelpen met de vertaalcapaciteiten van toevallig aanwezige derden, van wie overigens niet vast staat dat zij de Nederlandse taal wel behoorlijk beheersen, heeft Hekkelman het risico doen ontstaan dat de door hem opgenomen verklaringen van [eiser] niet overeenkomen met hetgeen [eiser] daadwerkelijk heeft gezegd of heeft willen zeggen en dat [eiser] de hem gestelde vragen niet goed begrepen, en om die reden niet (volledig) juist beantwoord heeft. De in de rapporten opgenomen verklaringen van [eiser] kunnen [eiser], voor zover [eiser] betwist dat deze juist zijn, dan ook niet zonder meer worden tegengeworpen.
Het feit dat Hekkelman de verklaringen van [eiser] heeft uitgeschreven en door [eiser] heeft laten tekenen, leidt niet tot een andere conclusie. Nog daargelaten dat onduidelijk is of [eiser] en de ad hoc vertalers wel in staat zijn Nederlands te lezen, de handgeschreven notities van Hekkelman zijn ook voor iemand die de Nederlandse taal wel beheerst nagenoeg onleesbaar.
Omdat twijfels bestaan over de vraag of en in hoeverre de door Hekkelman gehoorde informanten [informant 1] en [informant 2] de Nederlandse taal goed beheersen, kan ook aan hetgeen in de rapporten over hun verklaringen wordt opgemerkt weinig, laat staan doorslaggevende, betekenis worden toegekend.
De rechtbank deelt de visie van [eiser] dat de rapporten subjectief getoonzet zijn. Het eerste rapport, dat van 8 februari 2001, sluit met de opmerking:
Vooralsnog hebben wij tijdens ons onderzoek ernstige twijfels gekregen omtrent de toedracht en het ontstaan van de brand. Verzekerde maakte op ons een onbetrouwbare indruk.
Dat de bij Hekkelman ontstane indruk van onbetrouwbaarheid op door hem vastgestelde feiten is gebaseerd, volgt niet uit dat rapport. Passages als verzekerde heeft ondanks (onderstreping rechtbank) zijn beperkte inkomen kans gezien een fors schuldenpakket op te bouwen wijzen er veeleer op dat de indruk van Hekkelman diens waardering van de feiten heeft beïnvloed. Ook om die reden hecht de rechtbank slechts in beperkte mate belang aan de rapporten van Hekkelman.
Het beroep op artikel 8 van de polisvoorwaarden
3.4 Voor wat betreft het beroep op artikel 8 van de polisvoorwaarden geldt dat RVS volstaan heeft met de stelling dat deze bepaling aan toewijzing van de vordering van [eiser] in de weg staat. Waarom dat het geval zou zijn, heeft RVS onvermeld gelaten, zowel in de in rechtsoverweging 1.7 aangehaalde brief van 12 september 2001, in de conclusie van antwoord als ter comparitie. Dat [eiser] in strijd met artikel 8 gehandeld zou hebben volgt ook niet, althans niet zonder toelichting (die echter ontbreekt), uit de door RVS overgelegde stukken. Eveneens is onduidelijk of indien [eiser] in strijd met artikel 8 zou hebben gehandeld, dit tot gevolg zou hebben dat [eiser] geen aanspraak zou kunnen maken op een uitkering op grond van de verzekering. Artikel 8 verbindt aan het handelen in strijd met deze bepaling immers geen sanctie. De slotsom is dat de stelling van RVS dat [eiser] in strijd heeft gehandeld met artikel 8 en om die reden geen aanspraak op een schade-uitkering heeft, onvoldoende is gemotiveerd en alleen om die reden al dient te worden gepasseerd.
Het beroep op artikel 18 van de polisvoorwaarden
3.5 RVS heeft zich in de aangehaalde brief van 12 september 2001 er op beroepen dat [eiser] in strijd gehandeld zou hebben met het bepaalde in artikel 18a, 18b en 18c van de polisvoorwaarden. In de conclusie van antwoord heeft RVS dat herhaald, echter zonder te motiveren waarin de schending van genoemde bepalingen zou hebben bestaan. Bij gelegenheid van de comparitie van partijen heeft RVS haar stellingen in dezen in zoverre onderbouwd dat zij heeft aangegeven dat [eiser] door onjuiste informatie te verstrekken over zijn identiteitspapieren, zijn financiële situatie en de sieraden en door op het schadeformulier ten onrechte in te vullen dat de gehele boedel tijdens de brand in de woning was, gehandeld heeft in strijd met artikel 18b.
De rechtbank gaat er, nu een verdere motivering ontbreekt, van uit dat RVS haar stellingen omtrent de schending van artikel 18 van de polisvoorwaarden beperkt heeft tot hetgeen in de vorige alinea is weergegeven. Voor zover RVS meer of anders heeft willen stellen, heeft zij haar stellingen onvoldoende gemotiveerd en onderbouwd en is zij aldus in haar stelplicht tekort geschoten.
3.6 Op grond van artikel 18b vervallen de aanspraken van een verzekerde jegens de verzekeraar zodra de verzekerde in geval van schade tegen beter weten in een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven. De rechtbank zal nagaan of die situatie zich ten aanzien van de door RVS genoemde onderwerpen heeft voorgedaan.
RVS heeft allereerst gesteld dat [eiser] een onjuiste verklaring heeft afgelegd over zijn identiteitspapieren. Volgens het rapport van Hekkelman van 8 februari 2001 zou [eiser] hebben verklaard dat zijn identiteitspapieren in zijn auto lagen. Hekkelman heeft in het aanvullend rapport van 29 juni 2001 een verklaring van de heer [informant 1] aangehaald, die gezegd zou hebben dat de identiteitspapieren van [eiser] niet in diens auto lagen, maar in beslag genomen waren. [eiser] heeft, ter comparitie, verklaard dat zijn auto met daarin de identiteitspapieren omstreeks oktober 2000 in Griekenland in beslag genomen is. Deze, niet door RVS weersproken, lezing van de feiten vormt -zeker in het licht van hetgeen hierboven is overwogen omtrent de waarde van het rapport van Hekkelman en de aanzienlijke kans dat in de contacten tussen Hekkelman en [eiser] communicatiestoornissen zijn opgetreden waardoor de verklaringen van [eiser] niet correct door Hekkelman zijn weergegeven- een afdoende weerlegging van de stelling van RVS dat [eiser] op het punt van zijn identiteitspapieren een onjuiste verklaring zou hebben afgelegd. De rechtbank zal deze stelling van RVS dan ook passeren.
Voor de stelling van RVS omtrent de onjuiste verklaring over de financiële situatie van [eiser] geldt, mutatis mutandis, hetzelfde. [eiser] heeft ter comparitie verklaard dat hij de vraag van Hekkelman over eventuele schulden zo heeft opgevat dat Hekkelman vroeg naar schulden bij familieleden of bij banken. Gesteld noch gebleken is dat Hekkelman, teneinde ieder misverstand uit te sluiten, naar aanleiding van de vondst van bankafschriften waarop een roodstand bleek, [eiser] geconfronteerd heeft met zijn eerdere verklaring over zijn financiële situatie. Indien [eiser] onjuiste informatie over zijn financiële situatie zou hebben verstrekt, volgt uit de stellingen van RVS derhalve niet dat [eiser] Hekkelman op dit punt "tegen beter weten in", zoals artikel 18b vereist, onjuist heeft geïnformeerd.
RVS heeft haar stelling dat [eiser] haar betreffende de sieraden onjuiste informatie heeft verstrekt onvoldoende onderbouwd. Zo heeft zij nagelaten om, al dan niet onder verwijzing naar de relevante passages uit de rapporten van Hekkelman, aan te geven waaruit de onjuiste informatieverstrekking door [eiser] zou hebben bestaan en op grond waarvan de door [eiser] verstrekte informatie "tegen beter weten in" onjuist zou zijn.
3.7 RVS heeft haar stelling dat [eiser] en zijn gezinsleden kort voor de brand diverse spullen, zoals kleding, boeken, administratieve bescheiden en huishoudelijke apparatuur, uit de woning hebben gehaald wèl behoorlijk gemotiveerd door, weliswaar eerst bij gelegenheid van de comparitie, te verwijzen naar de passages uit de rapporten van Hekkelman waaruit zou volgen dat voor de brand spullen uit de woning zijn verwijderd. [eiser] heeft niet betwist dat hij verklaard heeft dat er geen inboedelzaken of kledingstukken (anders dan van zijn dochter en de aanwezige gasten) uit de woning zijn verwijderd. Bovendien heeft hij op het schadeformulier aangegeven dat de totale inboedel door de brand verloren is gegaan.
Bij gelegenheid van de comparitie heeft [eiser], desgevraagd, herhaald dat voorafgaand aan de brand geen spullen uit de woning zijn weggehaald. Indien [eiser] over dit onderwerp een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, moet het er dan ook voor gehouden worden dat [eiser] die onjuiste voorstelling van zaken tegen beter weten in gegeven heeft. De vraag of voorafgaand aan de brand inboedelgoederen c.a. uit de woning zijn verwijderd kan van belang zijn voor het onderzoek naar de mogelijke betrokkenheid van [eiser] bij de brand en naar de omvang van de schade. Het over dit, aangelegen, onderwerp bewust verstrekken van onjuiste informatie rechtvaardigt om die reden een beroep op het vervalbeding van artikel 18b uit de polisvoorwaarden.
Dat [eiser] onjuiste informatie heeft verstrekt over het verwijderen van inboedelzaken, boeken, kleding en administratieve bescheiden, is door [eiser] gemotiveerd betwist. Zo heeft hij gesteld dat de avond voor de brand zijn dochter haar kleding mee heeft genomen, omdat zij bij haar aanstaande echtgenoot zou gaan wonen en dat verder alleen de in verband met de verloving en de bruiloft van zijn dochter [dochter] aanwezige logees hun spullen hebben meegenomen. De kleding van [eiser] en zijn gezinsleden zou in de woning achtergebleven en verbrand zijn. Ook voor het ontbreken van schoolboeken heeft hij een verklaring gegeven, terwijl hij verder heeft gesteld dat de volgens Hekkelman ontbrekende spullen wel in de woning aanwezig waren.
Nu [eiser] de stelling van RVS dat voorafgaand aan de brand spullen uit de woning zijn verwijderd gemotiveerd heeft betwist en daarmee tevens gemotiveerd heeft weersproken dat hij over dit onderwerp een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven, dient RVS haar stellingen te bewijzen. De rechtbank zal RVS tot dat bewijs toelaten.
Het beroep op artikel 294 WvK
3.8 RVS heeft gesteld dat [eiser] betrokken is geweest bij de brand. Voor deze stelling beroept zij zich op de rapporten van Hekkelman. [eiser] heeft de stelling van RVS gemotiveerd betwist. In een geval waarin een verzekeraar zich erop beroept dat de brand door merkelijke schuld van de verzekerde is veroorzaakt, rust de bewijslast van deze stelling, zoals de Hoge Raad in een arrest van 12 januari 2001, NJ 2001, 419 heeft beslist, in beginsel op de verzekeraar, ofschoon uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast kan voortvloeien.
RVS heeft betoogd dat op grond van de redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast gerechtvaardigd is. De rechtbank volgt RVS niet in dit betoog. Het feit dat, anders dan in het genoemde arrest, in deze zaak de toedracht van de brand, te weten brandstichting, wel vaststaat vormt geen reden [eiser] in plaats van RVS met het bewijs te belasten. Dat de brandstichter kennelijk, gelet op het feit dat sprake is geweest van vier brandhaarden, alle tijd heeft gehad om de brand te stichten, kan er evenmin toe leiden dat de bewijslast op [eiser] dient te rusten. [eiser] heeft, onbetwist, gesteld dat hij en zijn gezin de avond van de brand elders, in Amsterdam, hebben doorgebracht, zodat het ook voor de hand ligt dat de brandstichter alle tijd had om de brand te stichten. Indien RVS zou hebben willen betogen dat de tijdelijke afwezigheid van [eiser] en zijn gezin uit de woning een aanwijzing vormt voor de aanwezigheid van merkelijke schuld, miskent RVS de maatschappelijke realiteit dat een eigenaar of huurder van een woning niet permanent in zijn woning aanwezig is.
RVS heeft voorts betoogd dat [eiser] allerlei ongeloofwaardige en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, zodat de bewijslast om die reden op hem zou moeten rusten. Nu RVS deze, eerst ter comparitie, aangevoerde stelling niet nader heeft gemotiveerd, zal de rechtbank er aan voorbij gaan.
Ook de rapporten van Hekkelman leiden niet tot een andere bewijslastverdeling. [eiser] heeft de inhoud en de conclusies van de rapporten gemotiveerd betwist. Hiervoor, in rechtsoverweging 3.3, is al aangegeven dat en waarom aan de inhoud van de rapporten en de daarin opgenomen verklaringen van betrokkenen slechts beperkte betekenis kan worden toegekend. Om die reden kunnen ook de rapporten er niet toe leiden dat de bewijslast wordt omgekeerd, in die zin dat [eiser] dient te bewijzen dat hij niet bij de brand betrokken is.
De slotsom is dat RVS haar stelling dat [eiser] betrokken is geweest bij de brandstichting in zijn woning zal hebben te bewijzen. De rechtbank zal RVS, overeenkomstig haar onder protest van gehoudenheid gedane bewijsaanbod, tot het bewijs van die stelling toelaten.
De omvang van de schade
3.9 Om proceseconomische redenen zal de rechtbank reeds nu ingaan op de partijen verdeeld houdende vraag naar de omvang van de schade. [eiser] heeft gesteld dat de schade gelijk is aan de verzekerde som. RVS heeft deze stelling van [eiser] gemotiveerd betwist en heeft daartoe verwezen naar de door Hekkelman opgestelde lijsten, die door [eiser] voor akkoord zijn ondertekend.
Zoals hiervoor, in rechtsoverweging 3.3, is overwegen, kan de ondertekening van door Hekkelman opgestelde stukken in de Nederlandse taal [eiser] niet worden tegengeworpen. Bovendien kan uit de in rechtsoverweging 1.5 aangehaalde verklaring niet worden afgeleid dat [eiser] wel gebonden was aan een afwikkeling van de schade op het vastgestelde bedrag van fl. 27.500,00 indien RVS zich niet gehouden zou achten het vastgestelde bedrag uit te keren. [eiser] dient zijn betwisting van de juistheid van de lijsten wel behoorlijk te motiveren, door nauwkeurig aan te geven welke zaken op de lijsten ontbraken, wat de waarde van deze zaken was en waarom de door Hekkelman vastgestelde waarde van de wel op de lijsten vermelde zaken onjuist was. [eiser] heeft dat ten onrechte nagelaten en heeft volstaan met een opgave van zaken die op de lijsten van Hekkelman zouden ontbreken.
Ter comparitie is gebleken dat het merendeel van de door [eiser] genoemde zaken wel door Hekkelman is vermeld, voornamelijk op de aanvankelijk ontbrekende vierde pagina van de door hem opgestelde lijsten. Nu [eiser] heeft nagelaten te stellen wat de waarde is van de wel ontbrekende zaken (de sieraden daaronder begrepen) en bovendien niet de in zijn visie wel correcte waardes van de wel op de lijsten genoemde zaken heeft vermeld, heeft hij de stellingen van RVS omtrent de omvang van de schade onvoldoende weersproken. De rechtbank zal om die reden uitgaan van het door RVS berekende schadebedrag van fl. 27.500,00.
Dat ten tijde van de brand veel contant geld in de woning aanwezig was, zoals [eiser] gesteld heeft, heeft RVS niet betwist. Wel heeft zij gewezen op artikel 4.4 van de polisvoorwaarden, inhoudende dat contant geld tot een maximumbedrag van fl. 2.000,00 is meeverzekerd, zodat bij de bepaling van de omvang van de schade slechts met dit bedrag rekening kan worden gehouden.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiser] bij brand ook aanspraak kan maken op vergoeding van beredderingskosten. Door Hekkelman zijn deze kosten vastgesteld op
fl. 1.000,00. [eiser] heeft dit bedrag niet gemotiveerd betwist, zodat de rechtbank van de juistheid van dit bedrag zal uitgaan.
Gelet op het bovenstaande is de vordering van [eiser] indien RVS niet slaagt in het haar opgedragen bewijs tot een bedrag van fl. 30.500,00, derhalve € 13.840,30, toewijsbaar.
1. dat [eiser] en/of zijn gezinsleden, anders dan [eiser] heeft verklaard, kort voor de brand in zijn woning in de nacht van 31 december 2000 op 1 januari 2001 kleding (behoudens de kleding van de dochter [dochter] en van de logees) en/of boeken en/of administratieve bescheiden en/of inboedelgoederen uit de woning verwijderd hebben;
2. dat [eiser] betrokken is geweest bij de brand in zijn woning in de nacht van 31 december 2000 op 1 januari 2001.
Bewijslevering door getuigen kan plaats vinden op plaats en tijd als op een daartoe strekkend verzoek nader zal worden bepaald. De zaak zal weer worden opgeroepen op de rolzitting van woensdag 26 maart 2003 voor opgave verhinderdata door beide partijen. RVS dient dan tevens op te geven hoeveel getuigen zullen worden voorgebracht.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. de Hek en in het openbaar uitgesproken op woensdag 12 maart 2003, in tegenwoordigheid van de griffier.