15.
De Kruif heeft hierover het navolgende opgemerkt:
"M.) Het is een algemeen bekend en aanvaard principe dat een goede immuniteit
enkel kan worden verkregen bij gezonde dieren omdat het immunogeen systeem (...) goed moet werken. Bij zieke of verzwakte dieren, bijvoorbeeld bij een ernstige parasitaire infestatie, is dit niet zo en heeft vaccinatie minder effect en is dus tegenaangewezen.
N.) Vaccinatie vormt een belasting voor het organisme. Invloed op bestaande ziekten is echter nooit aangetoond.
P.) Het voorschrift in de bijsluiter moet als volgt worden geïnterpreteerd.
- Onder 'met IBR geïnfecteerde runderen' worden dieren verstaan die op het betreffend moment, in onderhavig geval dus het moment waarop gevaccineerd werd, geïnfecteerd zijn met het IBR virus. Er zijn twee categorieën waarbij dit kan. Een eerste categorie zijn deze dieren die zeer onlangs geïnfecteerd zijn geworden met het IBR-virus en die in min of meerdere mate klinisch ziek zijn. De tweede categorie zijn deze dieren die in het verleden de ziekte hebben doorgemaakt en die, ondanks het feit dat er immuniteit is opgewekt, toch drager zijn gebleven van het virus. In de bijsluiter wordt de eerste categorie dieren (klinische symptomen) bedoeld en niet de tweede. Deze 2e categorie dieren valt immers niet op omdat de dieren geen klinische symptomen vertonen. Ze kunnen ook met serologisch onderzoek (antistoffen) niet opgespoord worden.
- Onder 'dieren met een groot infectierisico' worden deze dieren verstaan die het risico lopen geïnfecteerd te worden. Dit zijn niet-immune dieren op bedrijven waar zich runderen bevinden die het virus uitscheiden of kunnen uitscheiden en aldus een bedreiging vormen voor de niet immune dieren.
- Onder 'drachtige runderen inbegrepen' moet worden verstaan dat ook de drachtige dieren evenals de niet-drachtige allemaal moeten worden gevaccineerd. Immers, drachtigheid is geen infectierisico (...) en de bepaling verwijst dus niet naar 'een groot infectierisico' maar wel naar 'worden eerst intranasaal gevaccineerd'.
Een dergelijk voorschrift beoogt het volgende doel: door een intranasale vaccinatie wordt een snelle lokale immuniteit (in de neus) opgewekt. De systemische immuniteit (in het bloed) ontstaat secundair. Bij een intramusculaire vaccinatie is het net omgekeerd. Lokale immuniteit opwekken is minder belastend voor het organisme en heeft het voordeel het target-orgaan (in casu de neus) waar het virus zich primair vermenigvuldigt direct te beschermen en aldus verdere verspreiding naar de luchtpijp en de longen zo snel mogelijk te voorkomen.
Het entprotocol zoals verschenen in de werkinstructie van de Gezondheidsdienst omschrijft concreet de gevallen waarbij intranasale vaccinatie toegelaten is. Intranasale vaccinatie - voorzover dit volgens voorschrift van de fabrikant is toegestaan - is alleen in hoge uitzonderingsgevallen toegestaan met andere woorden alleen als er sprake is van een noodvaccinatie bij een acute klinische IBR uitbraak. (...)
Q.) Wanneer niettemin intramusculair wordt gevaccineerd zou dit theoretisch althans aanleiding kunnen geven tot een meer ernstige en snellere uitbraak van een reeds bestaande IBR infectie. Hierbij moet echter worden opgemerkt dat op het moment van vaccinatie toch al veel dieren via aerogene (contact) weg geïnfecteerd zullen zijn of op zeer korte termijn zullen worden.
(...)
S.) Het klinisch onderzoek voorafgaand aan de enting van een groep dieren beperkt
zich tot visuele waarneming van de algemene uiterlijke gezondheidstoestand van de dieren. Zichtbaar zieke dieren mogen niet gevaccineerd worden en moeten uit de koppel verwijderd worden. De andere dieren worden gevaccineerd met een levend vaccin zoals opgelegd door het protocol van de Overheid. De reden daarvoor is heel duidelijk: het opwekken van een betere en langdurige immuniteit. Daarover bestaat geen discussie. Een andere keuze is niet te verantwoorden.
Intranasaal vaccineren is enkel in het geval van een uitbraak of een dreigende uitbraak te verantwoorden.
Redelijkerwijs mag verwacht worden dat een klinisch onderzoek voorafgegaan wordt door een anamnese van de dierenarts en door gegevensverstrekking omtrent gezondheid en ziekte bij de dieren vanwege de veehouder. Over het algemeen is het zo dat beide partners elkaar en het onderwerp zeer goed kennen en er een sterke vertrouwensrelatie bestaat. Als een veehouder zieke dieren heeft, mag ervan uit worden gegaan dat hij dit aan zijn dierenarts meedeelt, waarna de dierenarts een klinisch onderzoek zal verrichten.
T.) Door het verrichten van serologisch onderzoek bij alle dieren op een bedrijf (antistofbepaling) kan vastgesteld worden welke dieren in contact zijn geweest met het IBR-virus. Indien deze resultaten bekend zijn, is dit een statistisch gegeven. Het laat echter niet toe te achterhalen welke dieren nog drager zijn van het IBR-virus en dus besmet zijn. Daartoe zouden dure testen moeten worden uitgevoerd die in de praktijk onhaalbaar zijn. (...)"
en op blz. 16:
"Serologisch positief wil niet beduiden dat er nog virus aanwezig is. Het tegendeel is zelfs waar."