RECHTBANK ZWOLLE
Sector civiel
Meervoudige handelskamer
Zaaknr/rolnr: 86516 / HA ZA 03-576
Uitspraak: 26 mei 2004
in de zaak, aanhangig tussen:
[eiseres],
wonende te [plaats],
eiseres,
procureur mr. E.K.M. Claassen,
advocaat mr. A.W.M. Roozeboom te Schiedam,
[gedaagde],
wonende te [plaats],
gedaagde,
procureur mr. R.R. Schuldink,
advocaat mr. R. Gruben te Voorburg.
De zaak is bij op 6 mei 2003 uitgebrachte dagvaarding aanhangig gemaakt. Partijen zijn verschenen, waarna de volgende processtukken zijn gewisseld:
- een conclusie van antwoord van de zijde van [gedaagde];
- een conclusie van repliek houdende wijziging van eis van de zijde van [eiseres]; - een conclusie van dupliek van de zijde van [gedaagde].
Partijen hebben de zaak vervolgens doen bepleiten, waarbij zowel door de raadsvrouw van [eiseres] als door de raadsman van [gedaagde] een pleitnotitie is overgelegd.
Tenslotte is vonnis bepaald.
De vordering van [eiseres] strekt er na wijziging van eis toe, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
a. [gedaagde] te veroordelen tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan haar te
vergoeden de door haar geleden schade nader op te maken bij staat;
b. [gedaagde] te veroordelen in de buitengerechtelijke incassokosten conform het
NOVA tarief;
c. [gedaagde] te veroordelen in de kosten van deze procedure, de kosten van de
deurwaarder daaronder begrepen.
Daartegen is door [gedaagde] verweer gevoerd met conclusie [eiseres], voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, niet ontvankelijk te verklaren in haar vordering, althans haar vordering af te wijzen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten van de procedure.
1.1 Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds erkend althans niet (voldoende) gemotiveerd betwist, dan wel op basis van de onweersproken inhoud van overgelegde producties, het volgende vast.
1.2 Op 23 juli 1996 is de auto waarin [eiseres] zich als passagier bevond van achteren aangereden door een auto, bestuurd door [gedaagde]. De auto van [eiseres] stond op het moment van het ongeval stil op de parallelrijbaan van de snelweg A 10.
1.3 De WAM assuradeur van [gedaagde], Klaverblad verzekeringen, heeft aansprakelijkheid voor het ongeval erkend.
1.4 [eiseres] was ten tijde van het ongeval 29 jaar oud en 16 weken zwanger van haar eerste kind. Aan die zwangerschap ging een IVF behandeling vooraf. [eiseres] werkte ten tijde van het ongeval als telefoniste-receptioniste gedurende 29,5 uur per week bij een autobedrijf.
1.5 [eiseres] is na het ongeval 1 dag opgenomen geweest in het VU ziekenhuis. Vervolgens heeft zij zich onder behandeling gesteld van een fysiotherapeut en een revalidatie-arts.
1.6 In een brief van 19 juni 1998 aan de medisch adviseur van het door [eiseres] ingeschakelde schaderegelingsbureau schreef dr. De Korte, de revalidatie-arts van [eiseres], onder meer:
"(...)
Patiënte werd medio 1996 aangereden van achteren, waarna zij klachten had, gelijkend op een whiplashletsel. Zij heeft hiervoor therapie gekregen, waarna de klachten verminderden. Echter, geleidelijk aan werden de klachten weer erger. De klachten bestaan uit een brandende pijn in de nek, toenemend bij flexie, duizeligheid, hoofdpijn, pijn uitstralend in de rechterschouder en -arm, tintelingen, oorsuizen rechts en een sterke vermoeibaarheid.
Patiënte geeft veel problemen aan in de ADL en zij is niet in staat haar werk te hervatten. Zij is telefoniste/receptioniste van beroep, 30 uur per week, voornamelijk zittende werkzaamheden. Er zijn problemen op het werk. De eerste ziektedag was eind april 1997.
Tevens zijn er forse emotionele problemen, die niet alleen geduid kunnen worden als affectieve die nogal eens na een whiplashletsel worden gezien, maar die ook te maken hebben met problemen op het werk, de ziekte van haar echtgenoot en dergelijke.
(...)
Patiënte heeft een neuropsychologisch onderzoek ondergaan, waaruit naar voren kwam dat er objectief gezien nauwelijks sprake is van cognitieve beperkingen. Alleen de concentratie, het lange termijngeheugen en het impliciet geheugen zijn zwak te noemen. Subjectief echter worden de cognitieve beperkingen als zeer omvangrijk ervaren. Hierin schuilt naast pijn, slaaptekort, persoonlijk onwelbevinden ook angst een belangrijke rol en vooral continu terugkijken naar het functioneren voor het ongeval.
Patiënte gebruikt weinig adequate copingstrategieën. Bij pijn stelt zij zich veel te passief op in de hoop dat de tijd pijnverlichtend zal zijn. Het lijkt alsof patiënte de grip op zichzelf verliest. Tevens wordt tijdens het onderzoek een grote emotionaliteit geconstateerd.
Gezien deze bevindingen werd psychologische begeleiding geadviseerd, hetgeen door capaciteitsproblemen pas medio mei 1998 kon worden gerealiseerd. Tevens werd voorgesteld medicamenteus de emotionaliteit en depressiviteit te bestrijden, een recept voor Seroxat 20 mg werd meegegeven. Helaas is zij hiermee gestopt in verband met negatieve associaties met middelen als Prozac die door haar moeder werden gebruikt.
HUIDIGE TOESTAND:
De laatste tijd is patiënte een stuk rustiger, kan beter met de pijn omgaan en voelt zich wat lekkerder in haar vel zitten. De pijn is echter niet minder geworden. Of dit ook te maken heeft met het feit dat zij recent voor langdurige tijd volledig is afgekeurd, is onduidelijk. Het heeft haar wel meer rust gegeven. Het probleem blijft ook uiteraard de ziekte van haar echtgenoot, deze lijdt erg veel pijn. Getracht zal worden op afzienbare termijn de behandeling alhier te staken en patiënte over te dragen aan de periferie, eventueel met psychologische begeleiding. Arbeidsreïntegratie is op dit moment verder niet aan de orde.
CONCLUSIE:
Persisterende klachten in de nek/schouderregio, myotendinogeen van aard met persisterende hypertonieën, waarbij stress een belangrijke rol speelt, een stress die in het geval van patiënte diverse oorzaken kent. Het probleem is dat deze stressoren niet goed te beïnvloeden zijn."
1.7 Op 24 november 1999 heeft, in overleg tussen de belangenbehartiger van [eiseres] en de verzekeraar, een medische expertise van [eiseres] plaatsgevonden door de neuroloog dr. E.L.E.M. Bollen. Dr. Bollen heeft op 22 december 1999 gerapporteerd. In zijn rapport maakt dr. Bollen betreffende de medische voorgeschiedenis melding van het feit dat [eiseres] twee maal is geopereerd wegens een hernia laag in de rug, maar dat zij verder gezond is. Blijkens zijn rapport heeft Bollen onder meer kennis genomen van informatie van de huisarts en de fysiotherapeut van [eiseres], van een neuropsychologisch onderzoek en van het in rechtsoverweging 1.6 aangehaalde rapport van de revalidatie-arts. De aan hem gestelde vragen beantwoordt dr. Bollen als volgt:
"1. Diagnose:
Commotio cerebri/whiplashtrauma met restklachten en één restafwijking: beperking van de rotatie
van de nek naar links.
2a Restklachten:
Brandende nekpijn. De pijn trekt over de voorzijde van de linkerbovenarm tot in de vingers 2, 3 en
4 links. Die vingers tintelen. De klachten worden erger bij inspanning of als ze haar hoofd stoot.
Ze heeft vaak hoofdpijn, dat varieert van elke dag van de week tot twee dagen per week. Ze heeft
last van geheugenstoornissen. Ze kan heel slecht onthouden, ze heeft last met concentreren. Als ze
zich moet concentreren wordt de hoofdpijn erger.
2b Restafwijking:
Beperking van de rotatie van de nek naar links tot 60 °. Het beloop van de klachten is wisselend,
gemiddeld genomen heeft de patiënte over de afgelopen tijd veel last gehad van haar restklachten.
(...)
4 De restklachten en restafwijking zijn een ongevalsgevolg. Het zijn typisch de restklachten en een
restafwijking na een commotio cerebri/whiplashtrauma, de patiënte heeft een dergelijk trauma
gehad, deze restklachten en deze restafwijking ontstaan niet zonder een dergelijk trauma.
5. Zoals bij alle whiplashpatiënten die na jaren nog veel klachten hebben is de prognose niet goed.
De klachten zullen waarschijnlijk nog lang blijven bestaan.
6. Ik heb geen verdere therapeutische suggesties. De patiënte is in behandeling bij het Revalidatie
Centrum Heliomare en krijgt pijnstilling.
7. Ik acht een eindtoestand bereikt.
8a. Beperkingen die de patiënte naar mijn oordeel ondervindt bij het doen van loonvormende
arbeid:
Tengevolge van de objectiveerbare restafwijking (rotatiebeperking van de nek naar links) kan de
patiënte de nek niet naar links roteren in de uiterste stand. Verder is het op grond van de
restklachten aannemelijk dat de patiënte meer pijnklachten heeft bij activiteiten waarbij de nek
herhaaldelijk in de uiterste standen moet bewegen, zij lange tijd met het hoofd voorovergebogen
moet zitten, knielende, kruipende of hurkende arbeid moet verrichten, met de armen bovenshands
moet werken, zwaar moet tillen. De patiënte kan dus geen beroepsbezigheden verrichten waarbij
zij de nek naar links in de uiterste stand moet draaien. Het is aannemelijk dat de patiënte meer
subjectieve pijnklachten zal ondervinden bij beroepsbezigheden zoals hierboven omschreven. Het
is ook aannemelijk dat de patiënte meer last zal hebben van haar restklachten onder stresserende
omstandigheden.
8b. Beperkingen die de patiënte naar mijn oordeel ondervindt bij activiteiten van het dagelijks
leven, huishoudelijke activiteiten en hobby's:
Hiervoor geldt dezelfde restafwijking en dezelfde restklachten. De patiënte kan ook in activiteiten
van het dagelijks leven, huishoudelijke werkzaamheden en hobby's de nek niet naar links roteren
tot in de uiterste stand. Verder gelden dezelfde subjectieve restklachten als hierboven vermeld bij
het doen van loonvormende arbeid. Concreet is het aannemelijk dat de patiënte meer last heeft van
haar restklachten bij het handballen, het zwemmen, bij drukte zoals in restaurants of bij het
winkelen, bij langer autorijden, bij langer fietsen en bij zware huishoudelijke werkzaamheden
zoals het dragen van tassen, het schoonhouden van het sanitair, het soppen, het ramen lappen, het
strijken of het stofzuigen.
9. Blijvende funtionele invaliditeit volgens de AMA-guide (4e druk), waar nodig aangevuld met
de Richtlijnen van de Nederlandse vereniging voor Neurologie:
Rotatiebeperking van de nek naar links tot 60 ° is 1% impairment of the whole person is 5% voor
de pijnklachten."
1.9 In de periode van 23 juli 1996 tot en met 27 april 1997 heeft [eiseres] na eerst een aantal dagen arbeidsongeschikt te zijn geweest vakantie genoten. Daarna heeft zij enige tijd gewerkt tot aan haar zwangerschapsverlof. Daarna is zij weer gaan werken. Sedert 27 april 1997 is zij arbeidsongeschikt. Vanaf 27 april 1998 ontvangt zij een AAW/WAO-uitkering naar de norm van 80-100%.
1.10 Op 11 november 1999 is [eiseres] in het kader van de herbeoordeling WAO onderzocht door verzekeringsarts Van de Graaf. Het slot van het rapport dat Van de Graaf naar aanleiding van dat onderzoek heeft geschreven luidt aldus:
"32 jarige vrouw, functie telefoniste/receptioniste, parttime, op 29-04-1997 uitgevallen wegens somberheid na een zwangerschap en whiplashklachten. Cliënt viel eerder in 1990-1992 langdurig uit vanwege psychische klachten en lumbale hernia. Cliënt klaagt over hoofdpijn en pijnklachten in nek en schouders. Volgens de revalidatie-arts spelen stress en de beperkte copingstragiëen een grote rol. Bij onderzoek door deze arts werden geen duidelijke lichamelijke afwijkingen geconstateerd. Een neuropsychologisch onderzoek liet zien dat er nauwelijks sprake is van cognitieve beperkingen. Bij eigen onderzoek wordt er slechts hypertonie van de nek/schouder musculatuur aangetoond. Een psychodiagnostisch (onderzoek - toevoeging rechtbank) wordt z.s.m. aangevraagd teneinde de psychische belastbaarheid te beoordelen."
1.11 Op 14, 15 en 16 december 1999 is [eiseres] onderzocht door de gezondheidspsychologen drs. E. Holzscherer en dr. W.H.J. Lancée van Bureau Lancée te Alkmaar. De resultaten van dit onderzoek zijn vastgelegd in een rapport van 4 januari 2000. De paragraaf "conclusie en advies" van dit rapport luidt als volgt:
"Refererend aan de vraagstelling van dit onderzoek kan worden gesteld dat er geen sprake is van manifeste psychologische pathologie in de vorm van angsstoornissen, stemmingsontregelingen of overspanning. Ook mildere psychische ongemakken, in welke vorm dan ook, geeft betrokkene niet aan.
Een dergelijke afwezigheid van psychische ongemakken moet in verband worden gebracht met de zeer sterke gevoelsafweer, waarvan bij betrokkene sprake is. Een en ander kan worden beschouwd als een reactie op een zeer traumatische kindertijd en jeugd, waarin sprake is geweest van langdurig misbruik van de kant van haar ouders in velerlei vormen, waaronder incest.
Dit langdurig misbruik heeft betrokkenes persoonlijke en lichamelijke integriteit aangetast. Dit heeft betrokkene belemmerd in haar emotionele ontplooiing in de vorm van een sterke gevoelsafweer en een verstoorde agressieregulatie en een bovenmatige geneigdheid tot presteren.
Dergelijke copingmechanismen hebben een keerzijde in de zin dat ze heel veel energie van betrokkene vergen en ten koste gaan van zowel de lichamelijke als de psychische spankracht. Daarbij leveren ze een te geflatteerd (zelf-)beeld op, waardoor betrokkene het gevaar loopt zowel door anderen als door zichzelf overvraagd te worden en onvoldoende in staat is haar grenzen te signaleren en derhalve te bewaken.
Wanneer betrokkene tegen haar grenzen aan dreigt te lopen zal zich dat, gezien haar neiging tot somatiseren, manifesteren in allerlei lichamelijke klachten, die zich ook zullen voordoen wanneer betrokkene anderszins te maken krijgt met situaties die spanningsvol, bedreigend, conflictueus of stressvol zijn.
Tegen deze achtergrond achten wij het zeer aannemelijk dat de uiteenlopende lichamelijke klachten in de vasovegetatieve sfeer en pijnbeleving, waar betrokkene sinds een doorgemaakt ongeval last van heeft, althans voor een deel psychogeen zijn.
Naast het belaste verleden kunnen in deze perikelen op het werk, een opeenstapeling van medische ingrepen zowel bij betrokkene als haar echtgenoot in de periode 1990-1996, worden genoemd en de huidige gezondheidsgesteldheid van haar man.
Anamnestisch gezien lijkt het ongeval een factor te zijn geweest die een knik in betrokkenes levenslijn heeft veroorzaakt, waarna ze steeds meer tegen haar grenzen is gaan aanlopen. Een luxerende factor is een deuk in haar zelfbeeld geweest, die betrokkene heeft opgelopen door het ongeval. Daarna heeft betrokkene moeten accepteren dat ze niet zo als voorheen alles kon en zich niet meer zo goed wist te handhaven.
Uit de bevindingen blijkt dat betrokkene dit nog steeds moeilijk te aanvaarden vindt, omdat ze nog steeds onverminderd hoge eisen aan zichzelf stelt.
In termen van diagnose DSM-IV kan een en ander als volgt worden geformuleerd:
As I: 309.0 chronische aanpassingsstoornis met lichamelijke klachten in de vorm van uiteenlopende
vasovegetatieve verschijnselen en pijnsensaties met functionele beperkingen.
As II: defensieve persoonlijkheid.
Ass III: status na twee herniaoperaties in de periode 1990-1996 en na een auto-ongeval in de zomer van
1996.
As IV: psychosociale stressfactoren waarmee betrokkene te maken heeft gehad en die een aandeel hebben
gehad in haar klachten zijn ziekteperikelen van haarzelf en haar man in de negentiger jaren,
jarenlange pogingen om zwange te worden en de vele onderzoeken in dat kader, een auto-ongeval
in de zomer van 1996 tijdens haar zwangerschap; tegen de achtergrond van betrokkenes verleden
kan ook het moederschap als belastend worden aangemerkt (naast de vreugdevolle momenten).
Daarnaast hebben zich op het werk perikelen voorgedaan met één van haar superieuren.
Ass V: het psychosociale functioneren van betrokkene kent, op basis van haar klachten en
voorgeschiedenis, z'n beperkingen (GAF-score: 55).
Op basis van de vastgestelde klachten en voorgeschiedenis kan worden geconcludeerd dat betrokkenes psychische belastbaarheid in z'n algemeenheid beperkt is. Omdat ze door haar gevoelsafweer onverminderd hoge eisen aan zichzelf stelt en onvoldoende in staat is haar grenzen te bewaken, loopt ze bij terugkeer naar de arbeidsmarkt een verhoogd risico zichzelf te overvragen en door anderen te worden overvraagd.
Daarbij loopt betrokkene bij een verhoging van de huidige belastbaarheid het gevaar opnieuw geconfronteerd te worden met haar traumatische verleden en derhalve het risico van een psychische decompensatie.
Verder zijn er beperkingen vastgesteld in het concentratievermogen in de vorm van een vertraagd mentaal tempo en een verhoogde mate van afleidbaarheid, matige geheugenfuncties en derhalve een beperkte informatieverwerkingscapaciteit, onvermogen om onder tijdsdruk te werken, onvermogen om thans het hoofd te bieden aan emotioneel belastende omstandigheden. In z'n algemeenheid kan worden gesteld dat uitgesproken contactuele functies en/of werkzaamheden die een goede agressieregulatie en een adequate kritiekhantering vragen, alsmede een evenwichtige omgang met derden, niet haalbaar zijn voor betrokkene.
Tegen de achtergrond van betrokkenes traumatische verleden kan het moederschap voor betrokkene als zwaar en derhalve belastend worden aangemerkt, zowel in emotioneel opzicht als in termen van investering (betrokkene zal er alles aan doen om een hele goede moeder te zijn) en dat betekent dat er ook in kwantitatieve zin c.q. in termen van haalbare uren sprake is van, vooralsnog, forse beperkingen.
Gezien de sterke gevoelsafweer behoort een therapie gericht op verwerking van de doorgemaakte trauma's niet tot de mogelijkheden, nog afgezien van het feit dat dit thans, gezien het gevaar van psychische decompensatie, ook niet wenselijk is.
Tegen deze achtergrond achten we een prognose in termen van substantiële verbeteringen van de arbeidsmogelijkheden niet onverdeeld gunstig. Als zodanig valt te verwachten dat er ook in toekomst rekening zal moeten worden gehouden met kwalitatieve en kwantitatieve beperkingen, zoals hierboven weergegeven.
Op basis van dit rapport van Bureau Lancée heeft verzekeringsarts Brautigam blijkens een rapportage van 22 februari 2000 geconcludeerd dat [eiseres] geen duurzaam benutbare arbeidsmogelijkheden heeft.
1.12 Op 29 mei 2001 heeft, in overleg tussen de belangenbehartigers van [eiseres] en de verzekeraar, een psychiatrisch onderzoek van [eiseres] plaatsgevonden door prof. dr. G.F. Koerselman, psychiater. Prof. Koerselman heeft naar aanleiding van dat onderzoek een expertise-rapport d.d. 21 juni 2001 uitgebracht, waarin onder meer het volgende wordt vermeld:
"Classificatie volgens DSM IV ten tijde van het onderzoek:
As I: Geen specifiek psychopathologisch syndroom V 71.09
As II: Geen specifieke persoonlijkheidsstoornis V 71.09
As III: Verschillende klachten die van neurologische zijde zijn toegeschreven aan een post whiplash-
syndroom.
Bespreking:
Bij huidig onderzoek kan ik bij betrokkene geen psychiatrische stoornis vaststellen. Er is in ieder geval geen sprake van enige vorm van depressie. Betrokkene kan genieten van haar kinderen en presenteert zich tijdens het onderzoek met een adequaat affect. Er zijn ook geen aanwijzingen voor enige vorm van angststoornissen of voor somatisatie. De stemmingsregeling is ook niet in bipolaire zin aangedaan. Voor psychotische verschijnselen zijn er geen aanknopingspunten. Er zijn geen aanwijzingen voor vormen van verslaving of misbruik van middelen. Het ongeval heeft niet geleid tot een posttraumatische stress-stoornis, terwijl negatieve ervaringen op sexueel gebied door betrokkene kennelijk goed zijn verwerkt zonder restverschijnselen. Van een persoonlijkheidsstoornis kan niet worden gesproken, omdat betrokkene vanaf haar adolescentie een adequate aanpassing heeft getoond in haar privéleven.
Voor wat betreft de geheugenstoornissen waar betrokkene over klaagt, wil ik verwijzen naar de uitkomst van het neuropsychologisch onderzoek van de psycholoog Middelkoop van 15 maart 2000. Bij huidig onderzoek kan ik bij betrokkene in ieder geval geen zodanige geheugen- of inprentingsstoornissen vaststellen, dat de intensieve communicatie die met een dergelijk onderzoek gepaard gaat, daardoor in enig opzicht wordt belemmerd. Er zijn verder ook geen aanwijzingen dat betrokkenes toestand sinds 1999 achteruit is gegaan. Hetzelfde geldt overigens voor de lichamelijke klachten die ze presenteert."
Op de hem gestelde vragen antwoordt prof. Koerselman dat hij bij [eiseres] geen psychiatrische aandoening kan vaststellen die verband houdt met het haar overkomen ongeval, dat sprake is van een eindtoestand, dat bij het ontbreken van een psychiatrische aandoening er geen indicatie is voor enige behandeling, dat bij afwezigheid van een psychiatrische aandoening op psychiatrisch gebied geen beperkingen voor loonvormende arbeid of activiteiten van het dagelijks leven en sport kunnen worden vastgesteld en dat geen sprake is van blijvende functionele invaliditeit op psychiatrisch gebied. Prof. Koerselman geeft tenslotte aan dat er geen aanleiding is voor een behandeling of begeleiding op psychiatrisch gebied.
1.13 Klaverblad heeft [eiseres] in verband met de aanrijding fl. 5.000,00 aan materiële schade en fl. 7.500,00 aan immateriële schade vergoed. Daarnaast heeft Klaverblad declaraties betaald van het door [eiseres] ingeschakelde schaderegelingsbureau.
1.14 De president van de Amsterdamse rechtbank heeft een door [eiseres] tegen [gedaagde] ingestelde vordering tot betaling van een aanvullend voorschot bij vonnis in kort geding d.d. 21 februari 2002 afgewezen. Het Gerechtshof te Amsterdam heeft dit vonnis in zijn arrest van 23 januari 2003 bekrachtigd.
2. Standpunten van partijen
2.1 [eiseres] stelt dat zij bij het ongeval een whiplashtrauma heeft opgelopen en dat zij daardoor nog steeds klachten heeft, die onder meer bestaan uit hoofdpijn, concentratiestoornissen en geheugenverlies. Bovendien is nog steeds sprake van een rotatiebeperking van de nek. Volgens [eiseres] is zij als gevolg van die klachten arbeidsongeschikt geraakt en is zij daardoor aangewezen op huishoudelijke hulp. [eiseres] maakt aanspraak op vergoeding van de schade die zij daardoor geleden heeft en nog zal lijden. Het betreft immateriële schade ([eiseres] acht een bedrag van EURO 15.000,00 op zijn plaats), kosten van huishoudelijke hulp (de eigen bijdrage voor 3 uur per week;
EURO 2.2461,49 voor de periode tot en met 31 december 2001 en EURO 12.544,91 voor de periode nadien), materiële schade tot en met 31 januari 2001 van EURO 2.268,90, buitengerechtelijke kosten van EURO 5.811,76 en verlies arbeidsvermogen. De laatste schadepost bedraagt op basis van eigen berekeningen van de raadsvrouw van [eiseres]
EURO 157.310,00, exclusief fiscale schade.
[eiseres] betwist dat sprake is van preëxistente klachten, zoals [gedaagde] stelt. Zij betwist ook de bevindingen van Lancée. Zij stelt dat zij haar verleden heeft verwerkt. Als er bij haar al sprake is van een predispositie, zou die zich zonder ongeval niet gemanifesteerd hebben.
2.2 [gedaagde] betwist de inhoud van de rapporten van Bollen en Koerselman niet. Uit deze rapporten blijkt, meent [gedaagde], dat het ongeval slechts tot beperkte lichamelijke beperkingen heeft geleid. Die beperkingen kunnen niet leiden tot de conclusie dat [eiseres] volledig en blijvend arbeidsongeschikt zou zijn. De arbeidsongeschiktheid is, meent [gedaagde], het gevolg van de preëxistente psychische klachten en geringe psychische belastbaarheid van [eiseres]. [gedaagde] beroept zich in dat kader op de informatie van het GAK en op het rapport van Lancée. [gedaagde] stelt voorts dat eventuele beperkingen van [eiseres] voor zwaar huishoudelijk werk voortvloeien uit haar preëxistente rugklachten. Bovendien spelen bij de omvang van de behoefte aan huishoudelijke hulp de geringe psychische belastbaarheid van [eiseres], de medische situatie van haar echtgenoot en de omvang van haar gezin een rol. Volgens [gedaagde] heeft Klaverblad met betaling van bedragen van fl. 7.500,00 en ongeveer EURO 5.000,00 het smartengeld en de buitengerechtelijke kosten ruimschoots vergoed. [gedaagde] betwist de uitgangspunten die door de raadsvrouw van [eiseres] zijn gehanteerd bij de berekening van de arbeidsvermogenschade.
3 Beoordeling van het geschil
3.1 De rechtbank stelt voorop dat [eiseres] schadevergoeding op te maken bij staat heeft gevorderd. Nu tussen partijen niet ter discussie staat dat [gedaagde] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] tengevolge van het ongeval geleden heeft en aannemelijk is dat [eiseres] mogelijk schade heeft geleden die nog niet vergoed is door [gedaagde] is deze vordering in beginsel toewijsbaar.
Uit het debat tussen partijen is gebleken dat het [eiseres] echter niet zo zeer gaat om toewijzing van haar vordering tot schadevergoeding op te maken bij staat, maar om een uitspraak over de partijen verdeeld houdende vraag naar het causaal verband tussen de diverse door [eiseres] opgevoerde schadeposten en het ongeval. Ook [gedaagde] is in zijn conclusies uitvoerig op dit onderwerp ingegaan. Om die reden zal de rechtbank toch inhoudelijk ingaan op de verschillen van inzicht tussen partijen over dat onderwerp in plaats van te volstaan met een eenvoudige toewijzing van het gevorderde.
3.2 Tussen partijen staat niet ter discussie dat de medisch adviseurs van [eiseres] en van Klaverblad, die de schade voor [gedaagde] afwikkelt en in dat kader [gedaagde]s belangen behartigt, de door Bollen en Koerselman verrichte medische expertises zijn overeengekomen en dat zij het over de aan Bollen en Koerselman te stellen vragen eens zijn geworden. Dat er bezwaren kleven aan de wijze waarop de expertises zijn uitgevoerd en de rapporten tot stand zijn gekomen, dan wel dat Bollen of Koerselman niet deskundig zouden zijn, is gesteld noch gebleken. dat laatste ligt ook niet voor de hand omdat partijen zelf hebben ingestemd met hun benoeming. Om die reden kent de rechtbank grote waarde toe aan de rapporten van deze deskundigen. Daaraan doet niet af dat ze niet op de wijze van artikel 194 e.v. Rv. tot stand zijn gekomen. Naar vaste rechtspraak staat immers de waarde die aan de inhoud van een deskundigenrapport wordt toegekend ter discretie van de feitenrechter.
Dat de rechtbank grote waarde toekent aan die rapporten, betekent echter nog niet dat zij er zonder meer aan gebonden zou zijn. Wanneer de rechtbank niet betrokken is geweest bij de vraagstelling en de aan de deskundige verstrekte informatie(zoals in het geval van een door partijen zelf geregelde expertise) zal de rechtbank eerder aanleiding zien om (onderdelen van) het rapport terzijde te leggen of om aanvullende vragen te stellen.
In het licht van hetgeen hierboven is overwogen, zal de rechtbank beoordelen of en in hoeverre de partijen verdeeld houdende causaliteitsvragen op basis van de expertises van Bollen en Koerselman reeds thans beantwoord kunnen worden.
3.3 [eiseres] heeft gesteld dat zij zich geheel kan verenigen met het rapport van Bollen. [gedaagde] heeft betreffende dit rapport betoogd dat Bollen bij zijn rapport geen rekening heeft gehouden met de preëxistente psychische problematiek van [eiseres]. Om die reden vraagt Klaverblad zich af of de conclusies van Bollen niet anders zouden zijn geweest wanneer Bollen wel met die problematiek bekend zou zijn geweest. Daargelaten de vraag of sprake is van preëxistente psychische problematiek -daarover verschillen partijen nu juist van mening, miskent [gedaagde] dat uit het rapport van Bollen blijkt dat hij kennis heeft genomen van het in rechtsoverweging 1.6 aangehaalde rapport van dr. De Korte, de revalidatiearts die [eiseres] behandeld heeft. In dat rapport wordt uitdrukkelijk melding gemaakt van "forse emotionele problemen" die [eiseres] zou hebben en van de stress als gevolg van diverse oorzaken, die bij [eiseres] een belangrijke rol zou spelen. De stelling van [gedaagde] dat Bollen geen rekening heeft gehouden met een eventuele psychische problematiek omdat [eiseres] die voor hem verzwegen zou hebben, berust dan ook op en onjuiste lezing van het rapport van Bollen. De rechtbank zal deze stelling passeren.
De rechtbank volgt de conclusie van Bollen dat [eiseres] bij het ongeval een commotio cerebri/whiplashtrauma heeft opgelopen met de door Bollen genoemde restklachten (pijnklachten, concentratiestoornissen en geheugenverlies) en restafwijking (rotatiebeperking) als gevolg.
3.4 De conclusie van Koerselman dat [eiseres] als gevolg van het ongeval geen psychische klachten heeft gekregen, wordt door beide partijen gedeeld. De rechtbank zal van de juistheid van deze conclusie uitgaan. Over de conclusie van Koerselman dat bij [eiseres] in het geheel geen sprake is van psychische klachten verschillen partijen echter van mening. [eiseres] deelt deze conclusie, terwijl volgens [gedaagde] sprake is van preëxistente psychische klachten. [gedaagde] beroept zich in dat kader op de stukken betreffende de WAO-uitkering van [eiseres], en in het bijzonder op het rapport van Bureau Lancée.
Aan [eiseres] kan worden toegegeven dat Koerselman stellig is in zijn conclusie dat [eiseres] geen psychiatrische stoornissen of klachten heeft. De conclusies van Koerselman staan echter lijnrecht tegenover de uitvoerig gemotiveerde conclusies van Bureau Lancée naar aaleding van een uitgebreid (enkele dagen in beslag nemend) onderzoek van [eiseres]. De conclusies van Bureau Lancée komen ook overeen met de bevindingen van revalidatiearts De Korte. Om die reden kan de rechtbank de conclusies van Koerselman thans nog niet, en zeker niet zonder meer, overnemen. Daarbij is van belang dat uit de overgelegde stukken betreffende de WAO-uitkering van [eiseres] volgt dat bij de beslissing van de uitvoeringsinstelling om [eiseres] een volledige WAO-uitkering toe te kennen de (vermeende) psychische gesteldheid van [eiseres] een doorslaggevende rol lijkt te hebben gespeeld. Indien van psychische problemen geen sprake zou zijn, zoals [eiseres] stelt, kan er dan ook niet -en zeker niet zonder meer- van worden uitgegaan dat [eiseres] als gevolg van de door Bollen in beeld gebrachte klachten en beperking, die wel als ongevalsgevolg zijn te beschouwen, arbeidsongeschikt is geraakt, zoals zij stelt.
De rechtbank acht nader deskundigenonderzoek naar de psychische situatie van [eiseres] noodzakelijk. Om die reden zal de rechtbank de zaak verwijzen naar de rol voor uitlating door partijen over de te benoemen deskundige (de rechtbank gaat vooralsnog uit van de benoeming van één deskundige) en de aan de deskundige te stellen vragen.
3.5 De rechtbank geeft partijen in overweging om bij de formulering van de door hen gewenste vragen aan de deskundige rekening te houden met hetgeen prof. Akkermans en mr. Van onlangs in het themanummer van TVP over causaliteit bij letselschade en medische expertises en over de vraagstelling aan de deskundige hebben geschreven. Partijen dienen daarbij te voorkomen dat zij door hun vraagstelling de deskundige een oordeel vragen over de juridische causaliteit.
3.6 Nadat de deskundige heeft gerapporteerd, kan de vraag aan de orde komen of en in hoeverre bij [eiseres] sprake is van preëxistente psychische klachten en/of van een predispositie ten aanzien van psychische klachten. De rechtbank merkt in dit kader op voorhand op dat het haar voorkomt dat partijen een verschillende invulling geven aan de begrippen preëxistentie en predispositie. Ook op dit punt doen partijen er verstandig aan om te rade te gaan bij genoemde artikelen in TVP en om hun gebruik van deze begrippen, indien nodig, daaraan aan te passen zodat op dit punt geen misverstand kan bestaan.
3.7 Pas wanneer de vraag naar de aanwezigheid van eventuele preëxistente psychische klachten of predisposities is beantwoord, kan beoordeeld worden wat de gevolgen zijn van de door Bollen vastgestelde klachten en beperking voor de mogelijkheden van [eiseres] om loonvormende arbeid te verrichten, naar het causaal verband tussen die klachten en de door [eiseres] gestelde arbeidsvermogenschade en schade vanwege de kosten van huishoudelijke hulp. De rechtbank sluit niet uit dat ook op dit punt een onderzoek door een deskundige -een onderzoek door een arbeidsdeskundige ligt het meest voor de hand- zal moeten plaatsvinden.
3.8 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
De rechtbank verwijst de zaak naar de rolzitting van woensdag 23 juni 2004 voor uitlating door beide partijen overeenkomstig het bepaalde in rechtsoverweging 3.4.
Dit vonnis is gewezen door mrs. Y. Telenga, J.H. Bosch en H. de Hek en uitgesproken op woensdag 26 mei 2004, in tegenwoordigheid van de griffier.