199903616/1.
Datum uitspraak:4 juli 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 3 december 1999 in het geding tussen:
de Minister van Justitie.
Bij besluit van 18 mei 1998 heeft de korpschef van de regiopolitie Hollands-Midden de door appellant aangevraagde jachtakte geweigerd.
Bij besluit van 18 december 1998 heeft de Minister van Justitie (hierna: de Minister) het door appellant hiertegen ingestelde beroep gegrond verklaard, het besluit van 18 mei 1998 vernietigd en tevens geweigerd aan appellant een jachtakte te verlenen. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 3 december 1999, verzonden op 6 december 1999, heeft de arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage (hierna: de rechtbank) het tegen dit besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft appellant bij brief van 8 december 1999, bij de Raad van State ingekomen op 9 december 1999, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 7 maart 2000 heeft de Minister een memorie ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 mei 2000, waar appellant, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus, gemachtigde, en de Minister, vertegenwoordigd door R. Kokee, ambtenaar van het ministerie, zijn verschenen.
2.1. In artikel 7:25 van de Awb is bepaald dat, voor zover het beroepsorgaan het beroep ontvankelijk en gegrond acht, het bestreden besluit vernietigt en het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit neemt.
Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Jachtwet, voor zover hier van belang, berust de bevoegdheid tot het nemen van beslissingen omtrent het verlenen van jachtakten bij de korpschef van een regionaal politiekorps van de woonplaats van de aanvrager.
Ingevolge artikel 15, vierde lid, van de Jachtwet staat tegen beslissingen, als bedoeld in het eerste en tweede lid, beroep open bij de Minister en verleent, bij gegrondverklaring van het beroep, de korpschef van een regionaal politiekorps alsnog de jachtakte binnen de door de Minister bij zijn beschikking gestelde termijn.
2.2. De Minister heeft het beroep tegen het besluit van 18 mei 1998 gegrond verklaard en dat besluit vernietigd, omdat het onbevoegdelijk was genomen wegens een gebrek in het daaraan ten grondslag liggende mandaat. Tevens heeft de Minister, met toepassing van artikel 7:25 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb), in de plaats daarvan een nieuw besluit genomen, waarbij de aangevraagde jachtakte wederom is geweigerd. Het beroep van appellant bij de rechtbank richtte zich tegen die weigering.
2.3. Het geschil beperkt zich in hoger beroep tot de vraag of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat, gelet op artikel 15, vierde lid, van de Jachtwet, de Minister bevoegd was om na vernietiging van het primaire besluit, met toepassing van artikel 7:25 van de Awb, een nieuwe beslissing op de aanvraag van appellant te nemen.
2.4. De rechtbank is tot het juiste oordeel gekomen. Artikel 15, vierde lid, tweede volzin, van de Jachtwet ziet niet op het geval dat een administratief beroep gegrond wordt geacht wegens een gebrek in het aan het besluit in primo ten grondslag liggende mandaat. De Minister was dan ook bevoegd om, zoals hij heeft gedaan, zelf een nieuw besluit te nemen.
2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.6. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.A.E. van der Does, Voorzitter, en mr. B. van Wagtendonk en mr. F.P. Zwart, Leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Zwemstra, ambtenaar van Staat.
Bij verhindering van de ambtenaar
van Staat:
w.g. Van Dijk w.g. Kallan
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 4 juli 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze