200002192/P40.
Datum uitspraak: 27 juni 2000
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak, met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, op het verzoek van:
[verzoeker] te [woonplaats] (verzoeker)
om herziening als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht van de uitspraak van de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van 8 juni 1999, inzake nos. H01.99.0304 en K01.99.0026.
Bij uitspraak van 8 juni 1999, inzake nos. H01.99.0304 en K01.99.0026, heeft de Voorzitter ongegrond verklaard het hoger beroep van [appellant] te [woonplaats appellant] (hierna: [appellant]) dat was ingesteld tegen de uitspraak van de president van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 19 januari 1999. Bij die uitspraak is ten dele gegrond verklaard het beroep dat [appellant] had ingesteld tegen het besluit van burgemeester en wethouders van Tubbergen (hierna: burgemeester en wethouders) van 16 november 1998, strekkende tot ongegrondverklaring van de bezwaren van [appellant] tegen het besluit van 24 augustus 1998. Bij laatstgenoemd besluit hebben burgemeester en wethouders geweigerd aan [appellant] een bouwvergunning te verlenen voor het oprichten van een Kl-centrum en handelsstal voor rij- en springpaarden aan de [straat] te [woonplaats appellant] alsmede geweigerd ten behoeve van dit bouwplan medewerking te verjenen aan een vrijstellingsprocedure als bedoeld in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening.
Bij brief van 26 april 2000, ingekomen bij de Raad van State op 2 mei 2000, heeft verzoeker een verzoek om herziening van de uitspraak van 8 juni 1999 ingediend. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
2.1. Ingevolge artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) kan de Afdeling, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek sluiten, indien voortzetting van het onderzoek niet nodig is, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is.
2.2. Ingevolge artikel 8:88, eerste lid, van de Awb in samenhang met artikel 36, eerste lid, van de Wet op de Raad van State, kan de Afdeling op verzoek van een partij een onherroepelijk geworden uitspraak herzien op grond van feiten en omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak,
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren
en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Afdeling eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak
zouden hebben kunnen leiden.
Ingevolge het tweede lid van artikel 8:88 zijn hoofdstuk 6 en de titels 8.2 en 8.3 van de Awb voor zover nodig van overeenkomstige toepassing. In artikel 6:12, derde lid, in verbinding met het eerste lid, van de Awb is bepaald dat het bezwaar of beroep, indien het is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het bezwaar- of beroepschrift onredelijk laat is ingediend.
2.3. De uitspraak, waarvan herziening wordt verzocht, is gedaan op 8 juni 1999. Het verzoek om herziening is eerst eind april 2000, derhalve ongeveer 11 maanden later, gedaan. Naar het oordeel van de Afdeling is dit verzoek, gelet op het bepaalde in artikel 6:12, derde lid, van de Awb tot uitdrukking gebrachte beginsel, dat van een rechtsmiddel indien het aanwenden daarvan niet aan een termijn is gebonden, niet onredelijk laat gebruik mag worden gemaakt, onredelijk laat ingediend.
2.4. Het verzoek om herziening is op deze grond kennelijk niet-ontvankelijk.
2.5. Voor een proceskostenveroordeling zijn geen termen aanwezig.
2.6. De verdere voortzetting van het onderzoek komt de Afdeling niet nodig voor, zodat zij thans uitspraak doet.
De Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
verklaart het verzoek om herziening niet-ontvankelijk.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Ouwehand, ambtenaar van Staat.
w.g. Van Dijk w.g. Ouwehand
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 29 juni 2000
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,
Verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht)
schriftelijk (in tweevoud) binnen zes weken na verzending van de uitspraak op uw verzoek;
met vermelding van de redenen waarom u het niet eens bent met de gronden, die in de uitspraak zijn aangegeven;
indien u ter zake van uw verzet door de Afdeling wenst te worden gehoord, dient u dit in uw verzetschrift te vermelden. U wordt dan uitsluitend gehoord omtrent het door u gedane verzet.