ECLI:NL:RVS:2002:AE1863

Raad van State

Datum uitspraak
3 april 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
200104020/3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om herziening op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht in relatie tot artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

In deze zaak heeft de Raad van State op 3 april 2002 uitspraak gedaan over een verzoek om herziening dat was ingediend door A, wonend te B. Het verzoek was gebaseerd op artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin wordt beschreven onder welke omstandigheden een rechterlijke uitspraak kan worden herzien. De opposant stelde dat de eerdere uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van 29 november 2001 onjuist was en dat artikel 8:88 Awb buiten toepassing moest blijven vanwege de eisen van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De Raad van State oordeelde echter dat het betoog van de opposant niet kon worden gevolgd. De opposant had in twee instanties toegang gehad tot een onafhankelijke en onpartijdige rechter, wat voldeed aan de eisen van het EVRM. De Raad van State benadrukte dat artikel 8:88 Awb een bijzonder rechtsmiddel is dat partijen in staat stelt om herziening van een uitspraak te verzoeken, maar dat er geen gronden waren om dit artikel buiten toepassing te verklaren in het licht van het EVRM. De uitspraak van de Afdeling werd bevestigd en het verzet werd ongegrond verklaard.

Uitspraak

Raad
van State
200104020/3
Datum uitspraak: 3 april 2002
Afdeling
bestuursrechtspraak
Uitspraak op het verzet (artikel 8:55 van de Algemene wet bestuursrecht)
van:
A, wonend te B,
opposant.
1. Procesverloop
Bij uitspraak van 29 november 2001, in zaak no. 200104020/2, heeft de Afdeling na vereenvoudigde behandeling het door opposant ingediende verzoek om herziening afgewezen. De uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft opposant bij brief van 3 januari 2002, bij de Raad van State ingekomen op 4 januari 2002, verzet gedaan. Deze brief is aangehecht.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige,
2. Overwegingen
2.1. In verzet heeft opposant herhaald dat de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2001 in zaak no. 200001618/1 [LJN url('AA3093',http://www.rechtspraak.nl/uitspraak/show_detail.asp?ui_id=27480)] op onjuiste gronden is gebaseerd en heeft daarbij gewezen op de betekenis van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna: het EVRM).
2.2. In het kader van het verzoek om herziening heeft opposant naar voren gebracht dat in genoemde uitspraak van 25 juli 2001 zijns inziens ten onrechte is overwogen dat het oordeel van de rechtbank dat de door het College van Beroep gehanteerde toetsingsmaatstaf niet onjuist is, in hoger beroep niet is bestreden. In de uitspraak van 29 november 2001 is geoordeeld dat geen sprake is van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb). Gelet op die uitspraak, ziet de Afdeling in hetgeen thans naar voren is gebracht, geen grond om het verzet gegrond te achten.
2.3. Het betoog van opposant dat er op neer komt dat het bepaalde in artikel 8:88 van de Awb buiten toepassing moet blijven in verband met het bepaalde in artikel 6 jan het EVRM, kan niet worden gevolgd. Opposant heeft in twee instanties toegang gehad tot een tot oordelen bevoegde onafhankelijke en onpartijdige rechter. Artikel 8:88 van de Awb is een bijzonder rechtsmiddel dat aan partijen ter beschikking staat om herziening van een rechterlijke uitspraak te verzoeken indien sprake is van de in dit artikel genoemde gronden. Er is geen enkele grond voor het oordeel dat artikel 8:88 van de Awb buiten toepassing zou moeten blijven in verband de eisen die voortvloeien uit het bepaalde in artikel 6 van het EVRM.
2.4. Het verzet is ongegrond.
3. Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. P. van Dijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.P. Glerum, ambtenaar van Staat.
w.g, Van Dijk w.g. Glerum
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 3 april 2002
273-345.
Verzonden: 3 april 2002
Voor eensluidend afschrift,
de Secretaris van de Raad van State,
voor deze,