200106397/1.
Datum uitspraak: 17 juli 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 21 november 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Ermelo.
Bij besluit van 23 mei 2000 hebben burgemeester en wethouders van Ermelo (hierna: burgemeester en wethouders) afwijzend beslist op het verzoek van appellanten om handhavend op te treden tegen de bouw van een puntdak op een bestaand houthok op het perceel aan de [locatie].
Bij besluit van 22 november 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 21 november 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Zutphen (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 28 december 2001, bij de Raad van State ingekomen op die dag, hoger beroep ingesteld. De gronden zijn aangevuld bij brief van 30 januari 2002. Deze brieven zijn aangehecht.
Bij brief van 11 april 2002 hebben burgemeester en wethouders een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 25 juni 2002, waar burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door mr. N.C. van Lookeren Campagne, advocaat te Zwolle, zijn verschenen. Appellanten zijn niet ter zitting verschenen.
2.1. Ingevolge artikel 40, eerste lid, van de Woningwet is het verboden te bouwen zonder of in afwijking van een vergunning van burgemeester en wethouders (bouwvergunning). Vast staat het houthok is vergroot zonder dat daarvoor een bouwvergunning is verleend, zodat burgemeester en wethouders bevoegd waren om tot toepassing van bestuursdwang over te gaan.
2.2. Indien door een belanghebbende derde uitdrukkelijk is verzocht om tegen de illegale situatie op te treden, kan van handhavend optreden alleen in bijzondere gevallen worden afgezien. Van een bijzonder geval kan sprake zijn indien legalisatie van de illegale situatie tot de mogelijkheden behoort.
2.3. Niet in geschil is, en ook de Afdeling gaat er vanuit, dat de vergroting van het houthok in strijd is met het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Burgemeester en wethouders hebben geweigerd de benodigde bouwvergunning te verlenen. Legalisatie van de illegale situatie behoort derhalve niet tot de mogelijkheden.
2.4. Ook overigens is niet gebleken dat hier sprake is van een bijzonder geval als hiervoor bedoeld. Dat het puntdak de ingevolge het bestemmingsplan toegestane goothoogte van 3 m. niet overschrijdt acht de Afdeling niet dermate bijzonder dat burgemeester en wethouders daarin aanleiding hebben kunnen zien om af te zien van het toepassen van bestuursdwang. Dat het oorspronkelijke houthok sinds 1987 ter plaatse aanwezig is maakt dat niet anders nu ook dit destijds zonder bouwvergunning is opgericht. De rechtbank heeft dit miskend.
2.5. Gelet hierop moet worden vastgesteld dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid hebben kunnen besluiten tot afwijzing van het verzoek van appellanten om handhavend op te treden. De beslissing op bezwaar is genomen in strijd met artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.6. Het hoger beroep is gegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. De beslissing op bezwaar komt eveneens voor vernietiging in aanmerking.
2.7. Burgemeester en wethouders dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Zutphen van 21 november 2001, reg.nr. 01/30;
III. verklaart het bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
IV. vernietigt het besluit van burgemeester en wethouders van Ermelo van 22 november 2000, nr. 0016415;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Ermelo in de door appellant in verband met de behandeling van het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 322,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het bedrag dient door de gemeente Ermelo te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Ermelo aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (€ 256,39) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. H. Troostwijk, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Troostwijk w.g. Bastein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2002.