200101665/1.
Datum uitspraak: 31 juli 2002.
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellanten], allen te [plaats],
tegen de uitspraak van de arrondissementsrechtbank te Almelo van 22 februari 2001 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Borne.
Bij besluit van 1 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders van Borne (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening aan [vergunninghouder] vrijstelling en vergunning verleend voor het verbouwen van het zwembad op het perceel [locatie] te [plaats].
Bij besluit van 22 augustus 2000 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door appellanten gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 22 februari 2001, verzonden op die dag, heeft de arrondissementsrechtbank te Almelo (hierna: de rechtbank) het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief van 2 april 2001, bij de Raad van State ingekomen op 4 april 2001, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 25 oktober 2001 respectievelijk 30 oktober 2001 hebben burgemeester en wethouders respectievelijk [vergunninghouder] een memorie van antwoord ingediend.
De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 5 maart 2002, waar [appellanten] in persoon, en burgemeester en wethouders, vertegenwoordigd door W.M. Vrieze en J.F.J. Weghorst, ambtenaren der gemeente, zijn verschenen. Voorts is daar [vergunninghouder], vertegenwoordigd door mr. I.C. Dunhof-Lampe, advocaat te Almelo, als partij gehoord.
2.1. Bij besluit van 4 december 1998 hebben burgemeester en wethouders [vergunninghouder] met toepassing van artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening vrijstelling en vergunning verleend voor het verbouwen van een zwembad. Deze vergunning is in rechte onaantastbaar. Omdat in afwijking van deze vergunning was gebouwd heeft de vergunninghouder op 4 mei 1999 om wijziging van de vergunning gevraagd. Het gaat om de navolgende afwijkingen:
a. uitbreiding van de kelder met een technische en fitnessruimte;
b. het zwembad is in plaats van de vergunde 20.56 m. 21.25 m. breed;
c. het zwembad is gesitueerd op 9 m. afstand van de perceelsgrens in plaats van op 5 m.;
d. opschuiving van een wand in de richting van de [locatie 1];
e. het zwembad is in plaats van de vergunde 4 m. 4.15 m. hoog;
f. er worden aan de zijde van de [locatie 1] geen zonnecollectoren aangebracht.
Vervolgens hebben burgemeester en wethouders de thans in geding zijnde bouwvergunning verleend.
2.2. Appellanten betogen dat de rechtbank heeft miskend dat bij de bepaling van de hoogte van het zwembad van een onjuist peil is uitgegaan. Volgens appellanten moet het peil van de [locatie 1] als uitgangspunt worden gehanteerd. Voorts betogen zij dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat sprake is van geringe wijzigingen ten opzichte van het oorspronkelijke bouwplan.
2.3. Ter plaatse geldt het als bestemmingsplan geldende uitbreidingsplan “Bebouwingsvoorschriften uitbreidingsplan Borne” (plan “Rentjes”). Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de planvoorschriften worden de goothoogten aan de voorgevel gemeten uit de grondslag van het afgewerkte, het desbetreffende gebouw onmiddellijk begrenzend terrein, zoals deze grondslag ingevolge de bouwverordening wordt bepaald, tot de bovenkant van de goot, of indien een platte afdekking wordt toegepast, tot de bovenkant van het buitenboeiboord van het plat. Ingevolge artikel 5, onder d, sub 1, aanhef en onder b. van de planvoorschriften mag de goothoogte van bijgebouwen niet meer dan 3 meter bedragen. Het bestemmingsplan kent geen beperking ten aanzien van de inhoud van bijgebouwen.
2.4. Bij besluit van 4 december 1998 is vergunning verleend voor een gebouw met een goothoogte van 2.10 meter. In het thans in geschil zijnde bouwplan heeft het gebouw eveneens een goothoogte van 2.10 meter. Niet is komen vast te staan dat burgemeester en wethouders bij het bepalen van de goothoogte van een onjuist peil zijn uitgegaan.
2.5. Het zwembad is thans 4 meter verder verwijderd van de perceelsgrens dan aanvankelijk vergund was. Gelet op de gesloten achtergevel en de isolatie van het zwembad acht de Afdeling onvoldoende aannemelijk dat vanuit de nieuwe locatie geluid uit het zwembad of uit de in de kelder gesitueerde fitness- en hobbyruimte tot de woningen van appellanten zal doordringen. Voorts is geen buitenverlichting aangebracht, zodat ook van lichtoverlast geen sprake kan zijn. Ook overigens hebben appellanten onvoldoende aannemelijk gemaakt dat de uitbreiding van de kelder en de verbreding van het zwembad in vergelijking met het bouwplan waarvoor op 4 december 1998 vergunning is verleend hun woongenot in overwegende mate aantast.
2.6. Gezien het vorenstaande ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat de wijzigingen ten opzichte van het bouwplan waarvoor op 4 december 1998 vergunning is verleend van dien aard zijn dat burgemeester en wethouders niet in redelijkheid tot het verlenen van de vrijstelling en bouwvergunning voor het onderhavige bouwplan hadden kunnen overgaan. De rechtbank is terecht en op goede gronden tot hetzelfde oordeel gekomen.
2.7. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, Lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. B. Bastein, ambtenaar van Staat.
w.g. Boll w.g. Bastein
Lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 31 juli 2002.