200202853/1.
Datum uitspraak: 15 januari 2003
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de erven van [appellant], allen wonende te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 18 april 2002 in het geding tussen:
burgemeester en wethouders van Limmen (thans: Castricum).
Bij afzonderlijke besluiten van 2 juli 1997 hebben burgemeester en wethouders van de voormalige gemeente Limmen (hierna: burgemeester en wethouders) met toepassing van artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening, zoals dat tot 3 april 2000 luidde, aan [vergunninghouder sub 1] vrijstellingen en bouwvergunningen verleend voor het oprichten van woonhuizen met garages op percelen aan de [lo sub 1]. Bij besluit van 10 oktober 1997 hebben burgemeester en wethouders voorts aan [vergunninghouder sub 2] zodanige vrijstelling en vergunning verleend voor het oprichten van een woonhuis met garage op het perceel [locatie sub 2].
Bij besluiten van 2 maart 1998 hebben burgemeester en wethouders het daartegen door [appellant] gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 16 juni 1998 heeft de president van de arrondissementsrechtbank te Alkmaar, voorzover thans van belang, de tegen deze besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, die besluiten vernietigd, doch bepaald dat de rechtsgevolgen ervan in stand blijven.
Bij uitspraak van 14 juni 1999 in zaak no. H01.98.1464 heeft de Afdeling, voorzover thans van belang, de uitspraak van de president vernietigd, voorzover daarbij is bepaald dat de rechtsgevolgen van de bestreden besluiten in stand blijven.
Bij besluit van 3 februari 2000 hebben burgemeester en wethouders, opnieuw beslissend op het door [appellant] gemaakte bezwaar, de besluiten van 2 juli 1997 en 10 oktober 1997 herroepen. Voorts hebben zij besloten de illegale situatie, die is ontstaan door de herroeping van de eerder verleende vrijstellingen en bouwvergunningen, te gedogen totdat daarover bij de algehele herziening van het bestemmingsplan “Buitengebied” is beslist. Dit besluit is aangehecht.
Bij uitspraak van 18 april 2002, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank te Alkmaar (hierna: de rechtbank) het daartegen door [appellant] ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak hebben appellanten bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 28 mei 2002, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht.
Bij brief van 3 september 2002 heeft [vergunninghouder sub 1] een reactie ingezonden.
Bij brieven van 26 september 2002 en 8 november 2002 hebben burgemeester en wethouders van Castricum, als rechtsopvolgers van burgemeester en wethouders van Limmen, van antwoord gediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 3 december 2002, waar [appellant] in persoon, bijgestaan door mr. P. van Lingen, advocaat te Alkmaar, en de overige appellanten, vertegenwoordigd door deze, en burgemeester en wethouders van Castricum, vertegenwoordigd door S.C.M. Waardenburg, ambtenaar der gemeente, zijn verschenen. Voorts zijn [vergunninghouder sub 2] en [vergunninghouder sub 1] daar als partij gehoord.
2.1. Het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep was uitsluitend gericht tegen het deel van het besluit van 3 februari 2000, dat betrekking heeft op het gedogen van de illegale bebouwing. De rechtbank heeft terecht overwogen dat dit deel van het besluit dient te worden aangemerkt als een primair besluit. Hierop is artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing. Geen van de in de Awb genoemde uitzonderingen op de hoofdregel dat eerst bezwaar dient te worden gemaakt doet zich voor. De rechtbank heeft het beroep dan ook ten onrechte niet niet-ontvankelijk verklaard en het beroepschrift ten onrechte niet naar burgemeester en wethouders van Castricum doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift. Dat partijen ter zitting bij de rechtbank en in hoger beroep uitdrukkelijk te kennen hebben gegeven dat zij, mede gezien de lange duur van de procedure, de voorkeur geven aan een inhoudelijk oordeel van de rechtbank, doet hieraan, mede gezien de centrale plaats van de bezwaarschriftenprocedure in de Awb en het dwingende karakter van voormeld artikel 7:1, eerste lid, niet af.
2.2. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak wegens strijd met artikel 7:1, eerste lid, van de Awb dient te worden vernietigd. De Afdeling zal, doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, het bij de rechtbank ingestelde beroep alsnog niet-ontvankelijk verklaren. Het beroepschrift zal ter behandeling als bezwaarschrift aan burgemeester en wethouders van Castricum worden doorgezonden.
2.3. Burgemeester en wethouders van Castricum dienen op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld.
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. verklaart het hoger beroep gegrond;
II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank te Alkmaar van 18 april 2002, AWB 00/360 GEMWT;
III. verklaart het door [appellant] bij de rechtbank ingestelde beroep tegen het besluit van 3 februari 2000 niet-ontvankelijk;
IV. bepaalt dat dit beroepschrift naar burgemeester en wethouders van Castricum wordt doorgezonden ter behandeling als bezwaarschrift;
V. veroordeelt burgemeester en wethouders van Castricum in de door appellanten in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep gemaakte proceskosten tot een bedrag van € 1288,00, welk bedrag geheel is toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het totale bedrag dient door de gemeente Castricum te worden betaald aan appellanten;
VI. gelast dat de gemeente Castricum aan appellanten het door hen voor de behandeling van het beroep en het hoger beroep betaalde griffierecht (totaal € 267,10) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, Voorzitter, en mr. E.A. Alkema en mr. M.G.J. Parkins-de Vin, Leden, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Boer, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Boer
Voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 15 januari 2003